Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

Duurzame akkoorden x 10

Op termijn zijn ze allemaal klimaatneutraal. De tien grootste steden verschillen alleen in het tijdpad waarop het energiegebruik binnen de gemeentegrenzen geheel op duurzame leest moet zijn geschoeid, en liefst zelfs bovendien binnen de gemeente moet zijn opgewekt.

25 juli 2014

Ondanks de bezuinigingen en de verzwaring van het takenpakket met Wmo en zorg, spelen duurzaamheid, energie en milieu een prominente rol in de nieuwe coalitieakkoorden van de tien grootste steden. Dat blijkt uit een analyse van Binnenlands Bestuur. Milieuhoogleraar Jacqueline Cramer houdt de akkoorden tegen het licht.

Op termijn zijn ze allemaal klimaatneutraal. De tien grootste steden verschillen alleen in het tijdpad waarop het energiegebruik binnen de gemeentegrenzen geheel op duurzame leest moet zijn geschoeid, en liefst zelfs bovendien binnen de gemeente moet zijn opgewekt. Utrecht mikt op 2030, Groningen zegt 2035, Den Haag 2040, Breda 2044, Nijmegen 2045. Eindhoven doet het helemaal mooi. De lichtstad wil energieneutraal zijn in 2035 en in 2045 ook het energieverbruik van alle mobiliteit in de gemeente compenseren. Almere is echter het meest ambitieus. De zevende gemeente heeft de niet kinderachtige wens om al in 2022 klimaatneutraal te zijn, niet toevallig het jaar waarin de stad de Floriade organiseert. Dat lijkt een behoorlijke mission impossible in de stad die zich in het coalitieakkoord vooral afficheert als ‘dé bouwstad van Nederland’. ‘Ik sla achterover van deze ambitie, want 2022 is wel heel erg kort dag’, reageert Jacqueline Cramer, hoogleraar duurzaamheidsstudies en voormalig minister van Milieu (2007-2010).

Zonder uitzondering willen de gemeenten de energieambities realiseren door energiebesparing, zowel in het eigen vastgoed als in de huursector. Utrecht is daarin zeer concreet. De gemeente verlangt dat in 2020 alle corporatiewoningen minstens energielabel B dragen. Ook moet tachtig procent van de particuliere huursector minstens van label C zijn voorzien. Zonne-energie op daken (Utrecht wil in 2020 op tien procent van alle daken in de stad zonnepanelen zien) wordt in vrijwel elk akkoord genoemd, net als de benutting van warmte (onder meer Nijmegen, Rotterdam, Amsterdam). Onder andere Groningen en Eindhoven zien kansen voor stroom en warmte uit de vergisting of verbranding van biomassa. Ook warmte-koude-opslag is populair.

Goed voor de portemonnee
Veel steden denken dat de duurzame energie niet alleen goed is voor het klimaat. Ook de portemonnee profiteert. Nijmegen wil ‘energie-armoede’ voorkomen bij armlastige huishoudens die hun energienota niet meer kunnen betalen. Meer gemeenten leggen een verband met het sociale beleid in de stad en armoedebestrijding door te streven naar een lagere energierekening voor hun burgers, tot en met ‘energienotaloze woningen’ in het opmerkelijk goed uitgewerkte verhaal van Utrecht. Energienota nul-woningen (nieuwbouw, renovatie, huur en koop) zijn een nieuwe, snel toenemende trend waarbij de gebruiker bij normaal gedrag gegarandeerd is gevrijwaard van een energierekening. Huur of hypotheek zijn wel hoger doordat het energiegeld is geïnvesteerd in maatregelen als zonnepanelen en warmtepompen.

De gemeenten hopen met de energieambities ook lokale en regionale bedrijven te laten profiteren in de vorm van orders en diensten. ‘Duurzaam is ook minder duur’, schrijft Groningen. Vrijwel alle gemeenten willen door duurzaam inkopen en duurzaam aanbesteden niet alleen het goede voorbeeld geven, maar ook hier lokale bedrijven de vruchten laten plukken van de ambities.

In de coalitieakkoorden is een opvallende terughoudendheid te bespeuren ten aanzien van windmolens, zeker binnen de stadsgrenzen. Amsterdam ziet ze nog wel in het havengebied verschijnen, Nijmegen werpt het oog op de A15, maar in Utrecht is het met een plan in Lage Weide kennelijk mislukt. Dus worden te Utrecht eventuele kansrijke plekken in goed overleg met bewoners nader geïnventariseerd, zo formuleert het college behoedzaam. Ook Almere, toch gelegen in de provincie met de meeste windmolens van Nederland, lijkt zijn bekomst te hebben. De stad wil haar ambitieuze doelstelling met ‘minder windmolens’ realiseren, schrijft het college van CDA, Leefbaar Almere, D66, PvdA en VVD.

Nauw samenhangend met het energiebeleid vinden vrijwel alle steden het belangrijk om de kwaliteit van de lucht te verbeteren. Nijmegen overweegt zelfs een ‘Nijmeegse roetnorm’, die is gebaseerd op de gezondheidsnorm die de Wereldgezondheidsorganisatie WHO hanteert. Amsterdam, dat mogelijk vanwege de lange onderhandelingen en de zeer late overeenstemming tussen D66, VVD en SP een kort en niet erg uitgewerkt akkoord heeft, gaat een ‘aanvalsplan energie’ lanceren en ‘de uitstoot van fijnstof en roet verminderen, te beginnen met de grootste vervuilers.’ Rotterdam is concreet en eist dat de twee nieuwe kolencentrales pas open mogen als de twee oude zijn gesloten. De stad wil ook de emissies van schepen in het Rijnmondgebied terugdringen. Beide items lijken zich overigens buiten de competentie van de gemeente te bevinden.

Net als Utrecht en Groningen wil Amsterdam de distributie van goederen stiller, schoner en veiliger maken, net als het vervoer van toeristen. Ruime aandacht in elk akkoord voor de fiets, zoals snelfietspaden in Utrecht, en vrijwel overal meer en betere stallingen. E-bikes moeten het bewegen van Almeerders bevorderen.

De steden geven allemaal hun eigen lokale kleur aan duurzaamheid, constateert Jacqueline Cramer. ‘Tilburg koppelt het erg aan sociale innovatie en burgerparticipatie in de vorm van bijvoorbeeld energiecoöperaties en stadslandbouw.’ Groningen wil een ‘eetbare stad’ en meent dat de aardbevingsgevoeligheid van de regio de noodzaak van een energieomslag onderstreept. ‘Opvallend is dat Rotterdam en Almere, met deelname van de lokale Leefbaar-partijen in beide colleges, ook een goed verhaal over duurzaamheid neerzetten. Al is Almere weinig expliciet. Rotterdam gebruikt stoere taal en legt de nadruk op veiligheid en zwaardere aanpak van overtredingen, maar duurzaamheid doet volledig mee.’

Omgekeerd inzamelen
De colleges waar GroenLinks mee bestuurt (Nijmegen, Utrecht, Groningen, Breda, Eindhoven) hebben de best uitgewerkte paragrafen over duurzaamheid, aldus Cramer. ‘Zeker waar ook D66 van de partij is, zoals Utrecht en Groningen, zijn dat de best doordachte en meest gedetailleerde programma’s.’ In Amsterdam doet GroenLinks niet mee. Toch voorziet Cramer hier geen fundamentele wijzigingen ten opzichte van eerder uitgezet milieubeleid. ‘Het aanvalsplan energie moet nog nader worden uitgewerkt, maar het zal voortborduren op eerdere maatregelen als milieuzone en zonne-energie. Het Afvalenergiebedrijf gaat ook gewoon door met verhoging van het percentage hergebruikt afval en pogingen tot een meer circulaire economie.’

In Nijmegen wil het college van SP, GroenLinks, PvdA en Nijmeegse Fractie de afvalstoffenheffing geleidelijk afschaffen en de kosten voor afvalinzameling voortaan financieren uit de onroerendezaakbelasting voor woningen, waarbij de duurdere huizen meer gaan bijdragen. Daarmee worden de lagere inkomens ontzien, zo is de gedachte. De stad bespaart en passant op kwijtscheldingen van de afvalstoffenheffing, hetgeen 600 duizend euro per jaar oplevert. Rotterdam ergert zich groen en geel aan verkeerd aangeboden afval en zwerfvuil en gaat daarom strenger handhaven en sneller beboeten.

Ook op een wat abstracter niveau is afval vertegenwoordigd in de coalitie-akkoorden. Circulaire economie is dan het toverwoord. Breda streeft naar een circulaire economie die nieuwe banen kan opleveren. Eindhoven spreekt van slim gebruik van grondstoffen en Almere beschouwt afvalstoffen als grondstoffen en ziet in de stad een ‘complete keten van recyclingbedrijven kringlopen sluiten’. Utrecht probeert de circulaire economie concreet te maken door ‘omgekeerd’ in te zamelen. Burgers brengen het restafval weg, de gemeente haalt alle te hergebruiken afvalstoffen aan huis op. Utrecht denkt dat de afvalstoffenheffing daardoor omlaag kan.

100 duizend bomenplan
Ook de vergroening van de openbare ruimte is een belangrijk issue. Een enkele keer wordt het verband met de klimaatverandering genoemd, zoals in Almere die met een ‘groen blauw casco’ de stad weerbaarder wil maken tegen extreme buien. Nijmegen constateert dat ‘niet alle wijken en buurten overal even groen zijn’ en kondigt een vergroening aan in de vorm van ‘een 100 duizend bomenplan’ en ‘groene linten naar het buitengebied’. Rotterdam wil meer groen en bomen in de binnenstad en gaat een nieuw stadspark in de buurt van het centrum aanleggen. Tilburg rept van landschapsparken en Breda gaat groenstructuren met elkaar verbinden als een soort lokale Ecologische Hoofdstructuur.

Opvallend is de aandacht voor stadslandbouw. Veel gemeenten gaan in op de huidige hausse van lokale voedselvoorziening. Geen enkele stad relativeert de hype door zich bijvoorbeeld af te vragen of sla en spinazie uit de binnenstad gezondheidstechnisch wel door de beugel kunnen, gezien de historische bodemverontreiniging. Onder meer Breda, Utrecht en Tilburg willen braakliggende grond tijdelijk ter beschikking stellen voor stadslandbouw. Ook speelweides, zonneweides en moestuinen worden overigens genoemd als kortstondige bestemming. Amsterdam ziet voor dit doel de rafelranden van de stad in het verschiet liggen.

Politieke kleur
Milieuhoogleraar Jacqueline Cramer is niet ontevreden over de milieu- en duurzaamheidsambities van de tien grootste steden. ‘Het thema leeft momenteel wat minder op nationaal niveau in Den Haag, maar de lokale politiek heeft duurzaamheid volledig omarmd’, zegt ze. ‘Groningen, Nijmegen en Utrecht zijn het meest concreet. De filosofie van Tilburg om niet met blauwdrukken te werken en bij de eigen cultuur van de stad aan te sluiten, vind ik een interessante aanpak.’

Cramer is echter vooral te spreken over de opmars van de integratie van duurzaamheid met andere belangrijke domeinen van gemeentelijk beleid. ‘Het is verheugend om te zien dat de afzonderlijke milieuparagraaf of energiehoofdstuk eindelijk is verdwenen, maar dat de thema’s zijn gekoppeld aan economisch beleid en werkgelegenheid, sociaal beleid, leefbaarheid en hier en daar zelfs aan zorg en gezondheid’, zegt Cramer. Dat is winst voor de kwaliteit en robuustheid van het lokale milieubeleid, vindt ze. ‘Het biedt ook kansen om ongeacht de politieke kleur gedurende de vier jaar durende collegeperiode te werken aan een lokaal duurzaamheidbeleid voor de langere termijn.’

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie