Burgemeester moet ‘slecht levensgedrag’ beter uitleggen
Als een burgemeester een horecavergunning weigert omdat hij vindt dat de exploitant van ‘slecht levensgedrag’ is, moet hij motiveren waarom.
Een burgemeester mag een horecavergunning niet weigeren, enkel omdat hij vindt dat de exploitant van ‘slecht levensgedrag’ is. De burgemeester moet ook motiveren waarom hij dat vindt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Raad van State over een afwijzing van een vergunning door de burgemeester van de gemeente Loon op Zand.
Beter motiveren
Een burgemeester moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Er moet een verband zijn tussen de gedragingen en de bedrijfsvoering. Daarnaast moet hij duidelijk maken hoe de exploitant vooraf had kunnen weten dat die feiten en omstandigheden vergunningverlening in de weg staan. Ook moet de burgemeester uitleggen waarom de feiten en omstandigheden niet gering zijn en waarom die, ondanks het tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van de exploitant om op verantwoorde wijze een horecabedrijf uit te oefenen. Toepassing van de voorwaarde mag niet verder gaan dan nodig is om ervoor te zorgen dat horecabedrijven worden geëxploiteerd op een manier die geen gevaar oplevert voor veiligheid, openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Taakstraffen
De Raad van State stelt dit woensdag in een in een zaak die een ondernemer had aangespannen toen de burgemeester van de gemeente Loon op Zand hem weigerde een horecavergunning te verlenen. De ondernemer deed de aanvraag voor zijn restaurant in Kaatsheuvel. De burgemeester wees de aanvraag in augustus 2020 af, omdat de ondernemer volgens haar niet aan de eis voldoet dat hij als leidinggevende ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is’. De burgemeester baseerde haar besluit op verschillende boetes en taakstraffen die de ondernemer heeft opgelegd gekregen en op meldingen over hem in het politiesysteem.
Opnieuw beslissen
De ondernemer vindt dat zijn gedrag in het verleden geen reden moet zijn om zijn aanvraag af te wijzen. De afwijzing heeft daarbij grote gevolgen voor hem, omdat hij een forse financiële investering heeft gedaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde de burgemeester eerder wel in het gelijk, waarop de ondernemer in hoger beroep ging bij de Raad van State. Die oordeelt dat de burgemeester een ‘verdergaande plicht’ heeft om te motiveren waarom zij tot het oordeel is gekomen dat de exploitant op grond van de feiten die hem worden tegengeworpen van slecht levensgedrag is. De burgemeester moet opnieuw beslissen op de aanvraag van de ondernemer.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.