Advertentie
financiën / Achtergrond

16 miljard ‘op de bank’

Serie als opmaat naar de verkiezingen voor Provinciale Staten en de waterschappen in maart 2015. Deel 2 over het financiële vermogen van de provincies.

30 januari 2015

Verkiezingen voor Provinciale Staten mogen zich niet verheugen in een warme belangstelling. Toch kunnen de provincies indirect veel voor de kiezer betekenen. En anders dan bij de gemeenten: geld is het probleem niet.

Op weg naar 18 maart
Serie als opmaat naar de verkiezingen voor Provinciale Staten en de waterschappen in maart 2015. Deel 2.

Ondanks de crisis, is het eigen vermogen van de provincies de afgelopen jaren fors toegenomen. De reserve groeide van 5,2 miljard (eind 2008) tot maar liefst 16,6 miljard (eind 2013).

De riante positie van de provincies blijkt uit de Financiële trendanalyse Gemeenten, Provincies en Waterschappen van Deloitte Insight. De analyse is gemaakt op basis van een database met jaarrekeningen (en begrotingen) van alle provincies, gemeenten en waterschappen van de afgelopen jaren.

Dat het middenbestuur zo goed bij kas zit, is vooral veroorzaakt door de verkoop van deelnemingen in energiebedrijven als Nuon en Essent. Die verkoop leverde de provincies zo’n 13 miljard euro op, met als belangrijkste grootverdieners de grootaandeelhouders Gelderland, Brabant en Friesland. Geld lenen op de kapitaalmarkt voor investeringen hoeven die provincies daarom ook zelden of nooit. De omvang van de langlopende leningen bij de provincies blijkt met 610 miljoen euro erg beperkt.

En eigenlijk is één provincie daar de ‘schuld’ van: Zuid-Holland. Die provincie had eind 2013 voor 540 miljoen euro aan leningen uitstaan. Dat maakt mede dat Zuid-Holland op financieel vlak relatief de meest kwetsbare provincie is. Maar voor verreweg de meeste provincies geldt dat ze dermate goed in de slappe was zitten, dat ze hun overtollige middelen zelfs uitlenen aan derden: eind 2013 voor een totaal bedrag van ruim 12 miljard euro.

Dat levert ze een substantieel bedrag aan rente- en dividendopbrengsten op. De nettoschuld van alle provincies staat eind 2013 als -/- 12,8 miljard euro in de boeken. ‘Dat is in feite dus geen nettoschuld, maar een nettovordering’, legt Deloitte-partner Rein Aart van Vugt uit. ‘Provincies hebben collectief meer nettovorderingen dan nettoschuld. De ‘nettovordering’ - bezit dus - van de provincies is van 2010 tot 2013 toegenomen van 755 euro per inwoner tot 761 euro per inwoner.’

Onbestede subsidies
Met hun takenpakket staan provincies verder van de burger dan de gemeente. Toch kunnen ze veel voor de gemeenten en hun inwoners betekenen. Eén van de financiële speerpunten van de provincies voor de komende jaren is namelijk dat ze gemeenten financieel willen ondersteunen door goedkope leningen, het overnemen van verliesgevende grondexploitaties, het aansterken van reserves en het overnemen van risico’s bij projecten. De forse aanwas van hun reserves kan immers voor aanzienlijke investeringen worden ingezet.

Uit de analyse van Deloitte blijkt dat de provincies in de afgelopen crisisjaren zelf netto circa 0,4 miljard euro in materiële vaste activa hebben geïnvesteerd. Het ondersteuningsbeleid richting gemeenten, en dat is een andere voorzichtige conclusie, lijkt echter nog van de grond te moeten komen.

En ze hebben nog meer te verdelen. ‘De provincies beschikken ultimo 2013 over 2,4 miljard euro aan onbestede subsidies. De onbestede subsidies staan op de balans van de provincies’, zegt Van Vugt. Ze zijn afkomstig van het rijk en van Brussel en zijn voornamelijk bedoeld voor projecten in de sfeer van natuurontwikkeling en infrastructuur. Er bestaan – ook hier – landelijk aanzienlijke verschillen tussen de provincies voor wat betreft de mate waarin de provincie nog niet bestede subsidiegelden heeft. Drenthe had bijvoorbeeld eind 2013 per burger nog een bedrag van 22 euro beschikbaar aan nog niet bestede subsidiegelden, Noord-Brabant liefst 422 euro.

Uiterst weerbaar
Provincies zijn over het geheel genomen financieel erg weerbaar. Dat wil zeggen dat tegenover de eventuele risico’s ruim voldoende buffers staan. Wat heet, eind 2013 bleken de provincies gezamenlijk ruim vier maal zoveel weerstandscapaciteit beschikbaar te hebben als ze aan risico’s hebben geïdentificeerd en gekwantificeerd. Over het geheel genomen zijn de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht en Flevoland financieel gezien relatief het minst weerbaar.

De twaalf provincies gingen in de primaire begrotingen 2014 uit van een negatief resultaat voor bestemming (saldo van baten en lasten) van in totaal 1 miljard euro voor dat jaar. In de primaire begrotingen van 2013 was dit nog 0,6 miljard euro. Een verslechtering dus van 0,4 miljard euro. De provincies verwachtten daardoor dat het eigen vermogen in 2014 zou dalen tot een gezamenlijk eigen vermogen van circa 15,6 miljard euro. Of die daling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, wordt over twee maanden duidelijk als ze hun jaarrekeningen over vorig jaar presenteren.

Behoedzaam begroten
Het wil namelijk nogal eens gebeuren dat er dermate behoedzaam is begroot, dat er aan het eind van de rit sprake is van minder grote tekorten, zelfs overschotten. Zo raamden de provincies voor 2013 na verwerking van begrotingswijzigingen een negatief resultaat van 0,8 miljard euro. In werkelijkheid pakte dat een half miljard euro minder ongunstig uit. Van Vugt wijst er in dit verband op wat de gemeenten in 2013 ‘presteerden.’ Zij raamden een negatief resultaat van 2,1 miljard euro voor 2013, maar uiteindelijk bereikten ze een positief resultaat van bijna 0,2 milard euro. Een verschil dus van 2,3 miljard euro.

De analyse brengt overigens wel een trendbreuk aan het licht. Voor het eerst sinds de crisis dalen de totale provinciale reserves. Het gaat om een lichte afname, maar toch. Van Vugt: ‘Ze besteden meer dan daarvoor, maar nog altijd minder en minder snel dan ze verwachten.’ Nee, geld is het probleem niet, het uitgeven wel.


Stijging waterschapsheffingen
De belastingtarieven van de waterschappen stegen de afgelopen jaren met gemiddeld 2 procent (zuiveren afvalwater) tot gemiddeld 8 procent voor eigenaren van natuurgrond. Dat blijkt uit het rapport ‘Kerngegevens ontwikkeling waterschapsheffingen 2009-2015’ dat is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (Coelo). Een meerpersoonshuishouden betaalt in 2015 gemiddeld 168 euro aan zuiveringsheffing. Dat is 19 euro meer dan in 2009. In Aa en Maas is het tarief met 138 euro het laagst, in Delfland het hoogst (283 euro). De heffing natuur wordt betaald door eigenaren van natuurgrond. Het tarief – een bedrag per hectare – is iets meer dan vier euro. Dat tarief is sinds 2009 met gemiddeld 8 procent gestegen. In Rijn en IJssel was de stijging het grootst.


Rijk, rijker, rijkst
Van 2008 tot 2013 is het eigen vermogen van de provincies per inwoner gestegen van gemiddeld 312 naar 989 euro. Dat is drie keer zo groot. De provincie Gelderland heeft met 2.509 euro het hoogste eigen vermogen per inwoner. De provincie Zuid-Holland heeft met 135 euro het laagste eigen vermogen per inwoner.


Eigen vermogen provincies
2005: 3,0 miljard
2008: 5,2 miljard
2011: 16, 1 miljard

2013: 16, 6 miljard

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie