Baten cultuur hoger dan kosten
Culturele instellingen in een stad leveren de gemeente veel meer op dan dat ze aan subsidies kosten.
In een stad met een groot cultureel aanbod zijn huizen meer waard, geven bewoners en bezoekers meer geld uit, willen mensen graag wonen en bedrijven vestigen zich er graag. Ook voor mensen die niet van cultuur houden is de culturele infrastructuur van belang: het brengt extra (ook laaggeschoold) werk met zich mee. Als er lokaal zoveel profijt is van cultuur, is het logisch dat de lokale overheid op dat gebied meer gaat betalen en bepalen.
Dit stellen de samenstellers van de donderdag verschenen nieuwe Atlas voor gemeenten, het jaarlijkse vergelijkingsonderzoek tussen de vijftig grootste gemeenten op ‘woonaantrekkelijkheid’. De atlas van dit jaar is gewijd aan cultuur.
‘Nu de cultuursector zwaar geraakt lijkt te worden door bezuinigingen is de vraag: hoe erg is dat?’ Deze vraag werpen de onderzoekers Gerard Marlet, Joost Poort en Clemens van Woerkens op in hun voorwoord. Hun antwoord: ‘Heel erg.’
De ’Grote Afrekening’ die nu plaats dreigt te gaan vinden met een korting van 200 miljoen op een rijksbegroting van 500 miljoen is volgens de onderzoekers ‘dom’. Behalve de rijksbezuinigingen snijden ook gemeenten en provincies in de uitgaven voor cultuur. ‘Je snijdt in het hart van de steden, dat richt meer schade aan dan je bespaart.’
De aanwezigheid van culturele voorzieningen in een stad is voor steeds meer mensen een doorslaggevende reden om er te willen wonen, blijkt uit de Atlas. Dat vooral mensen met een hogere opleiding waarde hechten aan een groot en divers aanbod van culturele voorzieningen, betekent absoluut niet dat cultuur alleen voor de rijken profijtelijk is, aldus de onderzoekers. ‘Mensen met een lagere opleiding profiteren er op z’n minst van mee: de sector zorgt voor veel (vaak laaggeschoolde) banen in bijvoorbeeld de horeca.
Vanzelfsprekend
Dat de cultuursector tientallen jaren subsidies als vanzelfsprekend en als een recht beschouwde, is overigens óók erg dom, vinden de onderzoekers. ‘De cultuursector heeft zich tientallen jaren behoorlijk arrogant opgesteld’, zegt onderzoeker Gerard Marlet, tevens directeur van het onderzoeksinstituut Atlas voor gemeenten. ‘De sector heeft nooit duidelijk gemaakt waarom financiële steun verantwoord was.
Nu wordt de sector ter verantwoording geroepen: waarom moet de belastingbetaler geld blijven steken in kunst en cultuur terwijl er zoveel urgente problemen zijn in bijvoorbeeld het onderwijs en de zorg?’ Het antwoord is duidelijk: omdat het goed is voor de leefbaarheid van steden én voor de economie. Van meer zweverige ‘opbrengsten’ als sociale cohesie en persoonlijke ontwikkeling, houden de onderzoekers zich verre.
Waarde
In de vorige Atlas voor gemeenten, over de aantrekkelijkheid van steden, stelden de onderzoekers al dat een historische binnenstad en cultuur van groot belang waren. Nu is het belang van cultuur verder uitgewerkt, en bovendien van bedragen voorzien. Voor een stad als Utrecht is de meetbare maatschappelijke waarde van de podiumkunsten bijvoorbeeld 700 miljoen euro, die van musea 130 miljoen euro en die van de historische binnenstad 300 miljoen euro, totaal ruim 1,1 miljard euro. De onderzoekers berekenden deze cijfers aan de hand van de zogeheten ‘hedonische prijsmethode’( zie kader pagina 15).
Concreet betekent het dat een Utrechtenaar bereid is om, vanwege deze voorzieningen, 13 duizend euro meer te betalen voor een woning. ‘De baten van cultuur slaan neer in de grond.’ De steden zelf dragen op dit moment het meest bij aan de culturele voorzieningen. In Utrecht betaalt de gemeente 66 procent, het Rijk financiert 27 procent en de provincie 7 procent. De onderzoekers becijferden dat 81 procent van de maatschappelijke baten van culturele voorzieningen uiteindelijk in de stad zelf belandt, doordat onroerend goed in waarde stijgt. Daarnaast komt er geld binnen bij de instellingen zelf, maar ook bij horeca en de detailhandel.
Zuiverder besteding
Dat de aanwezigheid van culturele podia vooral lokaal geld oplevert, rechtvaardigt de vraag of de financiering van de podia dan ook niet vooral op decentraal niveau plaats zou moeten vinden, opperen de onderzoekers. ‘Dat leidt tot een zuiverder besteding van het belastinggeld.’ Die decentralisatie zou dan zowel voor het budget als de beslissingen moeten gelden. ‘Het lokale belang van investeren in cultuur’ wordt dan duidelijker en zuiverder.
Marlet: ‘Als de meerderheid van de inwoners op een partij stemt die cultuur belangrijk vindt, krijg je die voorzieningen én betaal je ervoor.’ Steden kunnen zich op die manier ‘specialiseren’, opperen de onderzoekers. ‘Wie een grote tuin belangrijk vindt, gaat in Almere wonen, wie graag naar de dierentuin wil verhuist naar Emmen en als je vaak naar het Concertgebouw wil, moet je in Amsterdam gaan wonen. Wie zich ergens niet thuisvoelt stemt met de voeten en verhuist. Wie geen cultuur wil, betaalt er ook niet voor.’
Bestaat dan niet het gevaar van steden waar de jeugd geen theater meer bezoekt of niet op muziekles kan? Marlet verwacht dat niet. ‘Het is nu heel gratuit om te roepen dat alle cultuursubsidies moeten worden afgeschaft, want je voelt het zelf toch niet. Als de consequentie wordt dat je dan lokaal geen culturele voorzieningen meer hebt, dan roepen mensen dat denk ik niet zo hard meer. Andersom ook: kijk naar Arnhem: dat wilde zo graag het Nationaal Historisch Museum hebben en gaat lobbyen bij het Rijk, dat moet betalen. Hadden ze in Arnhem net zo hard geroepen als ze zelf aan dat museum mee hadden moeten betalen? Dat betwijfel ik.’
Stijger
Arnhem is dit jaar overigens ‘de grootste stijger’ op het gebied van woonaantrekkelijkheid. Volgens Marlet is die vooruitgang te danken aan investeringen van Arnhem in culturele infrastructuur, gecombineerd met ingrepen op het gebied van veiligheid.
‘Ook bij Heerlen en Almere zie je een lichte stijging - dankzij investeringen in cultuur.’ Cultuur is hét fundament onder een aantrekkelijke stad, stellen de onderzoekers. Gerard Marlet: ‘Cultuur is bovendien één van de weinige knoppen waar beleidsmakers aan kunnen draaien om de aantrekkelijkheid van hun stad te vergroten.’ Bij een krimpende bevolking wordt de concurrentie tussen steden alleen maar groter, en dus ook het belang van een goed cultureel aanbod, aldus Marlet.
Een opvallende uitkomst van het onderzoek is dat het vooral podiumkunsten zijn die belangrijk zijn voor de economie van een stad, veel meer dan de musea. Het blijkt wel aantrekkelijk om letterlijk ‘om de hoek’ bij een museum te wonen, maar dat positieve effect is er al niet meer voor andere wijken in een stad. Volgens de onderzoekers komt dat doordat mensen een bezoek aan een museum als een dagje uit beschouwen, en ook bereid zijn om daar flink voor te reizen.
‘Walking cities’
Terwijl steden in de jaren 80 van de vorige eeuw nog als onaantrekkelijke woongebieden werden beschouwd (druk, onveilig, vies) en zelfs leegliepen, is dat nu helemaal anders. In zijn studie Triumph of the city verklaart econoom E.L. Glaeser (Harvard University) die groeiende aantrekkelijkheid.
In het boek De aantrekkelijke stad doet Marlet hetzelfde voor Nederland. Cultuur lijkt belangrijk bij die wederopstanding van de stad. Ondanks internet en goed transport, verkiezen steeds meer mensen een bovenwoning in Amsterdam boven een boerderij in Bennekom. Nu ‘alles’ via internet bereikbaar is, zijn juist de zaken die níet digitaal verkrijgbaar zijn, in waarde en waardering toegenomen.
Dat is voor de één rust en ruimte, maar voor steeds meer mensen gaat het dan om een divers en uitgebreid aanbod aan voorzieningen (restaurants, winkels, theater, concertzaal. historische binnenstad). Die walking cities waar op loopafstand op elk moment van de dag wel íets aantrekkelijks te doen is, worden steeds populairder.
Te véél cultuur?
Of er ook sprake kan zijn van te véél cultuuraanbod, wordt in de nieuwe Atlas voor gemeenten niet meegewogen. Onderzoeker Gerard Marlet: ‘De optimalisering bekijken staat op ons verlanglijstje. Is het honderdste podium ook nog van waarde, is het waardevol als kleine gemeenten ook een eigen schouwburg hebben? Daar kunnen we nu geen uitspraken over doen.’
Hedonische prijsmethode
De onderzoekers maken bij de vaststelling van de waarde van culturele voorzieningen gebruik van de zogeheten ‘hedonische prijsmethode’. Daarbij wordt de waarde van onroerend goed bepaald door de waardering van bepaalde kenmerken, zoals bijvoorbeeld een tuin op het zuiden of de aanwezigheid van een schouwburg. De gegevens daarvoor zijn afkomstig uit feitelijke data, zoals bijvoorbeeld ontwikkeling van de woningmarkt en verhuisgegevens, en dus niet gebaseerd op enquêtes.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.