Nieuwe aow-leeftijd botst met ontslag
'In de clinch' is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Door een wetswijziging wordt de AOW-leeftijd van een ambtenaar naar voren gehaald, vier maanden vóór de ontslagdatum die door een minnelijke regeling is bepaald. Tot hoe lang moet zijn salaris worden doorbetaald?
'In de clinch' is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Na 32 jaar ambtelijke dienst bij het openbaar lichaam Werkbedrijf Atlant De Peel, tegenwoordig Senzer, wordt Theo Hoogeind* in juni 2018 arbeidsongeschikt – bijna twee jaar voordat hij (op 3 mei 2020) zijn AOWleeftijd zou bereiken. De vraag is hoe die periode moet worden overbrugd.
Het dagelijks bestuur van Senzer doet aan de operationeel leidinggevende twee voorstellen voor een minnelijke regeling: loondoorbetaling tot aan zijn eervol ontslag op verzoek (per 1 januari 2020) óf korting op loondoorbetaling die dan wel doorloopt tot de dag van de AOW-leeftijd, met vrijstelling van re-integratieverplichtingen. Hoogeind kiest voor het laatste.
Maar dan wordt in juli 2019 bekend dat de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd per 1 januari 2020 in werking treedt. Die wet haalt Hoogeinds AOW-leeftijd naar voren, naar 3 januari 2020. Vervolgens ontstaat een geschil over de uitleg van de minnelijke regeling. Volgens Hoogeind is afgesproken dat zijn aanstelling op 3 mei 2020 eindigt en tot die dag moet hij zijn salaris (met korting) ontvangen. Het doel van de regeling is immers om te voorkomen dat er re-integratie-inspanningen moeten worden geleverd tot aan de AOW-leeftijd.
Ook beroept Hoogeind zich op dwaling: Senzer had hem erop moeten wijzen dat er een risico bestond dat de einddatum kon wijzigen, omdat deze volgens Senzer was gekoppeld aan de pensioengerechtigde leeftijd. En Senzer wist dat in Den Haag overleg werd gevoerd over een pensioenakkoord. Hoewel Senzer dus kon weten dat de einddatum mogelijk zou wijzigen, heeft deze daar in de regeling geen rekening mee gehouden. Senzer betoogt dat de wijziging van de AOW-leeftijd mocht doorwerken in de minnelijke regeling: de ontslagverlening is op de AOW-dag dwingend voorgeschreven.
De rechtbank Oost-Brabant wijst erop dat partijen aan zo’n ontslagregeling zijn gebonden op grond van het rechtszekerheidsbeginsel – behalve als sprake is van wilsgebreken of als zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat volledige nakoming van de afspraken niet (meer) in redelijkheid kan worden verlangd. In de minnelijke regeling leest de rechtbank dat Hoogeind ontslag wordt verleend per 3 mei 2020, een voorbehoud wordt niet gemaakt. Daarmee stond, bij het aangaan van de regeling, voor beide partijen die datum als ontslagdatum voor ogen. Dat nadien door een wetswijziging zijn AOW-leeftijd werd gewijzigd, verandert daar niets aan, anders zou de rechtszekerheid te zeer worden aangetast.
Doen zich bijzondere omstandigheden voor zodat het niet meer redelijk is dat Senzer de afspraken nakomt? De wetswijziging van de AOW-leeftijd is volgens de rechtbank niet zo’n bijzondere omstandigheid. Senzer zou daar financieel voordeel bij hebben (vier maanden geen salaris betalen) maar dat weegt volgens de rechtbank niet zwaar. Dat hij, in spiegelbeeld, bij voortduren van zijn aanstelling tot 3 mei 2020 door de wijziging van de AOW-leeftijd (financieel) voordeel geniet, is ook al geen bijzondere omstandigheid.
Dit levert immers geen extra nadeel op voor Senzer omdat dit al zo was afgesproken in de regeling, en dus was ingecalculeerd. In zijn uitspraak (11 maart 2021) bepaalt de rechtbank dan ook dat Senzer de minnelijke regeling moet uitvoeren: hoewel Hoogeind op 3 januari 2020 AOW krijgt, loopt zijn ambtelijk dienstverband nog vier maanden door – dan pas gaat zijn ontslag in.
* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:RBOBR:2021:1079
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.