Zelfkastijding
Het najaar is in het openbaar bestuur - behalve tijd van onderuitputting - ook de periode van lezingen. Tussen beide bestaat zeker een relatie. Meer nog denk ik aan een verband met de toename van suïcides in dit seizoen. Regen, wind en grauwe luchten: ze bevestigen de cultuur van het zompige moeras dat Nederland ooit was.
Het leven is een tranendal en hard werken de prijs die de sterveling betaalt zonder zekerheid dat dit ooit baat. De tale Kanaäns beheers ik natuurlijk niet, maar de esthetische kwaliteit ervan heb ik altijd geapprecieerd, vooral ook vanwege het schrille contrast met de betekenis van de woorden.
De misvatting dat de wereld met het woord begint plaats ik in het paapse perspectief dat het de schoonheid, of beter nog: de lust, is waarmee het bestaan aanvangt. Denk aan de ambiguïteit van de Mariaverering die de vorige Paus goed begreep, zoals hij ook de Aflaat weer in ere heeft hersteld.
Is deze Roomse variant van privatisering van sociaal beleid geen suggestie voor minister Kamp? Of zal hij daar net zo veel begrip voor hebben als voor Antilliaanse Voodoo. Voor dergelijke najaarslezingen word ik vaak als spreker gevraagd. De uitnodiging gaat volgens vast ritueel.
Er is behoefte aan een inspirerend verhaal bij de beleidsaanpak van een prangend maatschappelijk probleem: de jeugd die nog steeds niet wil deugen, de kloof tussen burger en politiek, integriteit en aanbesteding. Ik meld steevast dat ik met de voorgestelde aanpak weinig op heb, sterker nog, dat ik tegen een aanpak als zodanig ben.
Het probleem, als het al bestaat, wordt overdreven en is overigens onoplosbaar, want van alle tijden en verbonden met het menselijk tekort, waarvoor de opera meer soelaas biedt dan beleid. De reactie is altijd enthousiast. Men wil juist een kritisch verhaal, ‘dwarsdenken’ is welkom. Kennelijk is er in bestuur en politiek een diep verankerde behoefte aan zelfkastijding.
Het woord is beleid en plan geworden, het tranendal heet nu maatschappelijke opgave. De jeugd is massaal aan de Ritalin, heeft minimaal ADHD of een stoornis waarvoor het rugzakje nog gunstiger uitpakt. Bij ons soort mensen combineert ADHD opvallend vaak met veronderstelde hoogbegaafdheid, in de onderklasse net zo gemakkelijk met overlast. Wat beide categorieën bindt is ‘hangen’: thuis op de multimediaal gestoffeerde bank of buiten in de met camera’s en mosquito’s uitgeruste publieke ruimte.
Ik ga graag op dergelijke verzoeken in. De behoefte aan zelfkastijding mis ik ten ene male, maar ben graag bereid deze bij welk geprangd gemoed dan ook te bevredigen. Zeker als ik de lezing in een tot conferentieruimte omgebouwde kerk mag verzorgen.
Mijn eerste blik gaat steevast uit naar de dichtgemetselde nissen, die onder het pleisterwerk altijd zichtbaar zijn gebleven. Ik wijd dan enkele beginwoorden - om de zaal op te warmen, zeg maar - aan de tijd dat het buitengewoon fraaie, maar nu ietwat kale en lege gebouw nog van de Moederkerk was.
Als het publiek tegen een stootje kan - wat zeker bij ‘bevindelijke’ landgenoten doorgaans het geval is - maak ik nog een vergelijking met Boeddhabeelden opblazende Taliban. De sfeer is dan meteen geschikt gemaakt voor een fundamentele behandeling van het wereldleed dat zich van dorp tot metropool manifesteert.
Voor mij als spreker zijn dit fantastische gelegenheden de empirie op te zoeken. Het scala aan onderwerpen is schier eindeloos. Er is geen maatschappelijk verschijnsel of het openbaart zich niet als tragiek die om een integrale benadering schreeuwt. Onderzoek na onderzoek toont aan dat Nederland, inzonderheid zijn jeugd, intens gelukkig is.
Dat vermag het wereldbeeld van politici, professionals en activistische burgers in het geheel niet te verstoren. Zo vernam ik laatst dat in de meer welvarende enclaves van Nederland eten en drinken tot maatschappelijke opgave zijn verklaard. Ik denk dan meteen aan obesitas en zuipketen, maar dat bleek een vergissing.
Het gaat om anorexia bij jonge meiden en wijn bij de lunch drinkende gepensioneerde babyboomers. Ik zal de ernst van de eerstgenoemde problematiek niet ontkennen, maar de Wmo is er volgens mij niet voor bedoeld. En wijn bij de lunch lijkt mij vooral een bewijs van beschaving: eindelijk zijn we schuld en boete voorbij.
Paul Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, hoog leraar bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.