Woonplaatsvereiste voorlopig handhaven
In een opiniebijdrage in BB9 (en op www.binnenlandsbestuur.nl) bepleit David Moolenburgh – wethouder in de gemeente De Ronde Venen – om het woonplaatsvereiste voor wethouders af te schaffen.
Het argument daarbij is vooral dat het wethouderschap professionele bestuurders vraagt en die zijn niet altijd in de gemeente voorradig. Vergroting van het recruteringsbereik zou deze professionalisering kunnen stimuleren. Volgens Moolenburgh is deze professionalisering vooral nodig door de decentralisaties en ook zou uit onderzoek blijken dat wethouders van buiten heel goed een vorm van lokale binding kunnen organiseren. Kortom: verander de Gemeentewet en maak het mogelijk dat een gemeenteraad overal wethouders vandaan kan halen.
Bij dit pleidooi is een aantal kanttekeningen te maken. In de eerste plaats betoogt Moolenburgh dat de gemeenten steeds groter worden, waardoor de vroeger vereiste lokale binding minder belangrijk is geworden. Dat is de vraag. Vreemde ogen kunnen soms dwingen en al te veel kennis van de plaatselijke gemeenschap kan soms blinde vlekken opleveren, maar bestuurders van buiten die niet weten hoe de betreffende gemeente in elkaar steekt, staan op achterstand.
In de tweede plaats zijn pleidooien voor een sterke professionalisering van lokale bestuurders vaak gegrond op een aanvechtbaar beeld van het gemeentelijke bestuur. Indien de gemeente wordt gezien als een bedrijf dat moet worden gerund op basis van enkel doelmatigheidsoverwegingen, dan hoort daar een heel andere bestuurder bij dan bij gemeenten die tegelijkertijd politieke gemeenschap en uitvoeringsorganisatie zijn. Lokale binding betekent dan niet alleen worteling in de gemeenschap, maar vooral ook binding met de politieke en partijpolitieke context. Sinds in 2002 de dualisering werd ingevoerd, is een aanzienlijk aantal wethouders van buiten tussen de wielen geraakt omdat er onvoldoende cohesie bestond tussen de partijpolitieke achterban en de betreffende wethouders die flink wilden doorpakken.
In de derde plaats is het een wonderlijk argument om de noodzaak van wethouders van buiten te koppelen aan de gemeentelijke schaalvergroting. Indien men in grotere gemeenten geen wethouder kan vinden, is dat toch wel een brevet van onvermogen. In kleinere gemeenten is er veel vaker sprake van recruteringsproblemen.
In de vierde plaats steekt het huidige arrangement als toonbeeld van lokale autonomie wel aardig in elkaar. In beginsel geldt het woonplaatsvereiste, maar de gemeente kan dispensatie geven. Daarmee kan naar bevind van zaken worden gehandeld. Indien de woningmarkt beter wordt, zullen diverse raden weer strenger worden omdat in brede kring aan het woonplaatsvereiste wordt gehecht, zowel voor de burgemeester als voor de wethouder.
Het belangrijkste argument om vooralsnog het wettelijke woonplaatsvereiste te handhaven, ligt in de onzekerheid over de toekomst van het wethouderschap. Binnenkort – na de grondwetsherziening – begint het debat over de wijze waarop de burgemeester wordt aangesteld. Indien dat leidt tot een rechtstreekse verkiezing in de scherpste vorm, dan worden de wethouders de hulp-sinterklazen van de burgemeester en zal het wethouderschap sterk van karakter veranderen.
Het is dan immers de burgemeester die de wethouders gaat benoemen en deze wethouders helpen de burgemeester om het programma uit te voeren waarop deze is gekozen. Dat zal betekenen dat de recrutering van de wethouders mogelijk geheel of deels buiten het bevoegdheidsbereik van de gemeenteraad komt te liggen. Aan de recrutering van burgemeesters en wethouders in een dergelijk stelsel zijn allerlei aspecten verbonden. In het debat daarover moet ook integraal worden gekeken naar onderdelen, zoals het woonplaatsvereiste. Tot die tijd voldoet de huidige regeling prima en past zij ook bij het doel om zoveel mogelijk over te laten aan de gemeentelijke autonomie.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.