De Nobelprijs van het staatsrecht
Douwe-Jan Elzinga krijgt Thorbeckepenning voor zijn gehele oeuvre
Op 7 april jongstleden kreeg Douwe-Jan Elzinga voor zijn gehele oeuvre de Thorbeckepenning uitgereikt. Omdat er inmiddels best veel Thorbecke-prijzen en –dingen bestaan, verdient dit enige toelichting. De Thorbeckepenning wordt namelijk niet uitgereikt voor jarenlange verdienste in de VVD, omdat Splinter Chabot je toevallig welsprekend vindt of omdat een of andere Thorbeckehoogleraar weer iets heeft bedacht. De Thorbeckepenning is van een ander kaliber. Het is de Nobelprijs van het staatsrecht.
In 1878 richtten vrienden en vereerders van Thorbecke, zes jaar na diens dood, een stichting op ‘ter blijvende nagedachtenis van den edelen burger (Thorbecke), staatsman en geleerde, aan wien het Vaderland en de Wetenschap evenzeer ten duurste verplicht zijn en bestemd om die nagedachtenis ook bij latere geslachten levendig te houden door het aanmoedigen en bevorderen van degelijke studiën op dat gebied der wetenschap waarop hij zelf met woord en schrift en daad zoo vruchtbaar en schitterend gearbeid heeft, te weten de rechtsen staatswetenschap in haaren ganschen omvang.’ Sinds 1878 heeft het stichtingsbestuur zich van zijn statutaire taak gekweten om erepenningen uit te reiken aan schrijvers van eminente werken. Vijftien keer was het raak. Ongeveer één keer in de tien jaar dus, in 2010 voor het laatst. Laureaten zijn de absolute groten in het vakgebied: namen in de categorie Fockema Andrea, A.M. Donner, Kortmann en Koopmans. Daaraan is de naam van Elzinga toegevoegd.
De lezers van Binnenlands Bestuur zal dit allemaal niet verbazen, gewend als zij zijn aan de monumentale columns die de afgelopen veertig jaar op deze plek stonden. Voor wie herinneringen uit die tijd wil ophalen, verscheen onlangs bij Kluwer een bundeling van ongeveer 100 columns onder de titel Politeia. Het binnenlands bestuur tijdens de kabinetten Rutte II en III. Wie er doorheen bladert herkent de lange lijnen in Elzinga’s werk.
Het hoofdthema is zijn organieke denken. Daarin viel hem op dat onder Rutte het binnenlands bestuur rap verrommelt door ondoordachte decentralisaties en ondoorzichtige regiovorming. Omdat vakdepartementen graag bezuinigen door hele taken voor half geld over de schutting te kieperen en omdat aan de andere kant van die schutting bij de VNG een gretige alles-is-voor-Bassie-mentaliteit heerst. Dat alles lijkt Elzinga nog te kunnen volgen.
Giftig is hij over het departement dat hem het meest lief is en waar hij het meest van verwacht: het ministerie van BZK. ‘Was sich liebt, das neckt sich.’ In een reeks columns hamert hij op een sterker constitutioneel profiel voor het oude moederdepartement en roept hij de verschillende bewindspersonen op om daar werk van te maken. Als een soort contrapunt loopt door Elzinga’s oeuvre nog een andere lijn: een pleidooi voor ideologische politiek tegenover de tendens van professionalisering en de juridische schijn van neutraliteit.
Onvermoeibaar trok hij in zijn columns ten strijde tegen een Afdeling bestuursrecht van de Raad van State die doodleuk raadsleden met een politieke profiel ging diskwalificeren als vooringenomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen integriteitscodes waarmee je alles en iedereen in de politiek verdacht kunt maken. Of tegen burgemeesters die uit ontzag over hun eigen onmisbaarheid het recht op herbenoeming claimden. Iedereen die meer of minder subtiel probeerde de politieke ruimte voor een volksvertegenwoordiging te verkleinen met juridische of bestuurlijke argumenten kon vroeg of laat rekenen op een typische Elzinga-column. Geschreven in de afgemeten onverstoorbaarheid waarmee hij waarschijnlijk ook zijn Elfstedenkruisjes heeft gehaald.
Relatief korte zinnen volgen elkaar in een besliste cadans op. In een vaste structuur. De kwestie wordt eerst uitgelegd door iemand die weet hoe het zit maar die ook graag voor het donker weer thuis is. Wanneer de zaak voldoende duidelijk is volgt de heldere glasheldere kwalificatie. Het deugt, of deugt niet. Wordt de conclusie weersproken, dan volgt een nieuwe column om het nog eens uit te leggen. Wie weleens wat geschriften of parlementaire redevoeringen van Thorbecke zelf gelezen heeft, zal er wat van herkennen. Elzinga verdient zijn Thorbeckepenning daarom niet alleen vanwege de inhoud van zijn werk. Maar ook voor de stijl ervan.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.