‘We moeten niet bestraffend met een vingertje wijzen’
Het Nederlandse slavernijverleden is actueler dan ooit. Ook buiten de Randstad kijken steeds meer gemeenten naar hun eigen aandeel.
Het Nederlandse slavernijverleden is actueler dan ooit. Ook buiten de Randstad kijken steeds meer gemeenten naar hun eigen aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel. Tijd voor zelfonderzoek, herdenking en een stadsbreed gesprek.
1 juli 2021 was in meerdere opzichten een gedenkwaardige dag. Nooit stonden zo veel gemeenten en organisaties stil bij Keti Koti, de jaarlijkse herdenking van de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen. De Amsterdamse burgemeester Femke Halsema excuseerde zich zelfs voor de betrokkenheid van het stadsbestuur bij de Nederlandse slavenhandel en raakte daarmee een gevoelige snaar in stad en samenleving. Een snaar die ook buiten de Randstad volop trilt, want in steeds meer gemeenten staat het slavernijverleden prominent op de politieke agenda.
Groningen en Haarlem kondigden onlangs een onderzoek aan naar hun eigen rol in het slavernijverleden, in Amersfoort vond een ‘verzoeningsoptocht’ plaats en tijdens de eerste officiële Arnhemse herdenking van de trans-Atlantische slavernij hield burgemeester Ahmed Marcouch een vlammend betoog tegen ‘de giftige erfenis van slavernij’: racisme. Ook Vlissingen kijkt met een kritische blik naar zijn slavernijverleden. Begin dit jaar besloot de gemeenteraad om zijn rol in de trans-Atlantische slavenhandel te onderzoeken. ‘Zeeland heeft een prominente rol gespeeld in het koloniale en slavernijverleden’, zegt initiatiefnemer en raadslid Angélique Duijndam (Lijst Duijndam). ‘Het is belangrijk dat we dat verleden goed in kaart brengen. Niet om bestraffend met een vingertje te wijzen, maar om kennis te verzamelen en te zorgen dat deze periode niet wordt vergeten.’
Inmiddels zijn de eerste resultaten van het Vlissingse onderzoek bekend. De ‘historiografische verkenning’ van professor Henk den Heijer en Gerhard de Kok laat onder meer zien dat Vlissingen in de tweede helft van de achttiende eeuw de onbetwiste hoofdstad was van de Nederlandse slavenhandel. Tussen 1750 en 1780 vervoerden Vlissingse schepen maar liefst 60.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen – zes keer zoveel als de toenmalige stadsbevolking. Duijndam: ‘Dat is een heel schokkend verhaal, dat duidelijk maakt dat onze stad een flink deel van haar rijkdom heeft vergaard door mensen als productiegoederen te gebruiken. Het is belangrijk dat we dat feit onder ogen zien én erkennen dat de inzet van tot slaaf gemaakte Afrikanen onmenselijk en mensonterend was.’
Voor Duijndam hebben de onderzoeken een persoonlijke dimensie. Net als veel andere Nederlanders vormt het slavernijverleden een belangrijk deel van haar familiegeschiedenis. ‘Mijn overgrootvader is honderd jaar geworden. Hij wilde nooit over zijn eigen ervaringen als tot slaaf gemaakte spreken, maar we hebben later precies kunnen achterhalen waar zijn plantage lag, wie zijn eigenaren waren en welke familieleden aan een andere plantage zijn uitgehuurd. Dat verzwegen verleden is nog in de levens van veel mensen aanwezig. We mogen dat niet meer doodzwijgen.’
Rellen
De onderzoeken in Vlissingen, Haarlem en Groningen illustreren de toenemende bereidheid tot zelfreflectie. Ook in Hoorn, vorig jaar prominent in het nieuws vanwege protesten en rellen rond het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, is zelfreflectie een belangrijk doel. De gemeente startte dit voorjaar een reeks ‘brede stadsgesprekken’ over inclusie, het koloniale en slavernijverleden.
‘De rellen rondom het standbeeld van Coen kwamen natuurlijk niet uit het niets,’ zegt Jan Nieuwenburg, burgemeester van Hoorn. ‘Wereldwijd richtten mensen op veel plaatsen hun agressie af op beelden uit het koloniale verleden. In die context hebben we ons afgevraagd wat er in onze samenleving aan de hand is en hoe we met elkaar een gesprek kunnen voeren over de vraag: hoe voelt iedereen zich thuis in onze stad? Zo is het idee ontstaan voor brede stadsgesprekken met bewoners, belangenorganisaties en buurtorganisaties.’ Die stadsgesprekken hebben geleid tot een serie uitzendingen op de lokale tv.
In de eerste ronde ging een interviewteam op straat met inwoners in gesprek, in ronde twee wisselden inwoners ideeën uit in talkshowgesprekken en tijdens een reeks toekomstgesprekken blikten inwoners, lokale instellingen en partijen vooruit op de vraag hoe Hoorn de komende jaren een inclusieve stad kan worden.
Een belangrijk onderdeel van de stadsgesprekken is het VOC-verleden, in Hoorn onlosmakelijk verbonden met het standbeeld van Coen. Jan Pieterszoon Coen, voormalig gouverneur-generaal van de VOC, maar ook bekend als ‘de slachter van Banda’, was negen jaar geleden al het middelpunt van een ‘rechtszaak’ in het West-Fries Museum, maar zijn standbeeld mocht van een meerderheid van de bezoekers blijven staan. De gemeenteraad van Hoorn denkt hier hetzelfde over.
Nieuwenburg: ‘Ik begrijp heel goed dat het standbeeld van Coen voor sommige mensen een steen des aanstoots is, maar voor ons is het standbeeld juist een goede slijpsteen voor gedachtenvorming. Het beeld helpt ons bij het voeren van het noodzakelijke gesprek over het kolonialeen slavernijverleden.’
Discriminatie
De burgemeester is blij dat de gesprekken niet beperkt zijn gebleven tot het koloniale -en slavernijverleden, maar ook actuele thema’s beslaan: discriminatie, racisme en inclusie. Nieuwenburg: ‘We hebben gezegd: alles mag aan tafel en óp tafel komen. Dus niet alleen Coen, maar ook vragen als: heeft iedereen in onze stad evenveel kansen en kan iedereen meedoen? Dat gaat net zo goed over de acceptatie van mensen op de werkvloer, als over de integratie van de 130 verschillende nationaliteiten die in Hoorn samenleven.’ Nieuwenburg hoopt dat de uitkomsten van de Hoornse stadsgesprekken een plaats krijgen in het onderwijs en dat de gesprekken de gemeente helpen bij het formuleren van een nieuwe bestuursopdracht.
‘Discriminatie en inclusie zijn natuurlijk al jaren een belangrijk thema, maar achteraf moeten we vaststellen dat het gesprek over deze thema’s enigszins dreigde te verzanden. De stadsgesprekken dwingen ons om opnieuw met alle betrokken organisaties te kijken hoe we vormgeven aan een inclusief Hoorn. En hoe we ervoor zorgen dat mensen zich niet terugtrekken op een eiland, maar met elkaar in gesprek gaan.’
Pijnlijke geschiedenis
Waar Vlissingen en Hoorn zich richten op zelfonderzoek en -reflectie, kiest Tilburg een heel andere manier om stil te staan bij het slavernijverleden: herdenken. Vier jaar geleden kondigde burgemeester Theo Weterings de komst aan van een herdenkingsmonument voor ‘alle nazaten van slaaf gemaakten’. Het monument moet volgend jaar een plaats krijgen op het Johan Stekelenburgplein, aan de noordkant van het station. ‘Het slavernijverleden vormt een uiterst pijnlijke geschiedenis, die in Tilburg bij een grote gemeenschap leeft,’ zegt Early van der Geld, voorzitter van Gedeeld Verleden, Gezamenlijke Toekomst Tilburg. ‘We vinden het belangrijk dat daar meer ruchtbaarheid aan wordt gegeven. Dat er een zichtbare en herkenbare plek is waar je kan herdenken, samenkomen en elkaar ontmoeten.’
Dat Tilburg als eerste Brabantse stad een herdenkingsmonument krijgt, heeft volgens Van der Geld alles te maken met de fraters van Tilburg. ‘De fraters van Tilburg speelden een belangrijke rol in het koloniale en neokoloniale systeem op Curaçao en in Suriname, bijvoorbeeld door het stichten van scholen. Ook de bekendste pastoor van Tilburg, Peerke Donders, was actief in Batavia en Suriname. Hun aanwezigheid heeft ervoor gezorgd dat er in Tilburg relatief grote Antilliaanse en Surinaamse gemeenschappen zijn ontstaan, waar men zich steeds sterker bewust is van het slavernijverleden. Het is heel belangrijk dat we dat bewustzijn een plaats kunnen geven.’
Het Tilburgse gedenkteken wordt na Amsterdam, Rotterdam en Middelburg het vierde slavernijmonument in Nederland. Volgens Van der Geld voorzien de monumenten in een behoefte. ‘Ze vervullen een belangrijke rol bij herdenkingen als Keti Koti. Maar ze zijn ook waardevol voor toevallige voorbijgangers die een tekst op een gedenksteen lezen en zichzelf vragen beginnen te stellen over wat er in het verleden is gebeurd. Daarmee dragen de monumenten bij aan het verspreiden van kennis, bewustwording en wederzijds begrip.’
De verschillende initiatieven om stil te staan bij het slavernijverleden, laten zien dat steeds meer gemeenten van hun verleden willen leren. Dat ziet ook slavernij-onderzoeker Karwan Fatah-Black, universitair docent koloniale geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Fatah-Black: ‘Steeds meer gemeenten zijn bereid om hun eigen aandeel in de koloniale geschiedenis of de geschiedenis van de slavernij onder de loep te nemen. Ze gaan er terecht van uit dat je eerst gedegen empirisch onderzoek moet doen, voordat je het politieke besluit neemt om ruimte te maken voor herdenking of excuses. Als je niet goed scherp hebt wát je herdenkt, boet het herdenken zelf ook aan betekenis in.’
Volgens hem laten de onderzoeken duidelijk zien dat de slavenhandel niet alleen een overzeese aangelegenheid was, maar overal in Nederland zijn vertakkingen had. ‘De handel in en de inzet van tot slaaf gemaakten heeft overal sporen nagelaten. Van Harderwijk, waar de soldaten aanmonsterden voor de overtocht naar Suriname, tot Park Rusthoff in Sassenheim, een onderdeel van een voormalig landgoed dat is gefinancierd uit de opbrengsten van koffieplantages in Suriname en Guyana.’
Verre van compleet
De onderzoeken die in verschillende gemeenten lopen, worden ondersteund door landelijke onderzoeksprojecten zoals Mapping Slavery, een publieksgeschiedenisproject dat zich richt op het Nederlandse slavernijverleden en het hieraan verbonden erfgoed. Dat neemt niet weg dat het beeld van de Nederlandse slavenhandel verre van compleet is. Fatah-Black: ‘Er is ontzettend veel dat we nog niet weten. In 2018 is er bij station Hoofddorp een herdenkingsstrook voor het slavernijverleden ingericht met de tekst: “Wat is gebeurd, is niet voorbij”.
Zo’n gedenkplaats is natuurlijk heel waardevol, maar ik vind het jammer dat daar geen onderzoek aan vooraf is gegaan. In de Haarlemmermeer circuleert een verhaal dat de afschaffing van de slavernij destijds door Amsterdamse kooplieden is tegengehouden, met als argument dat ze het geld van de plantages nodig hadden voor de inpoldering van de Haarlemmermeer. Ik heb niet kunnen verifiëren of het waar is, maar het zou voor de gemeente Haarlemmermeer interessant zijn om te weten. En het zou zo’n herdenkingsplek ook een extra dimensie geven.’
Volgens Fatah-Black komt de toenemende aandacht voor het koloniale- en slavernijverleden niet uit de lucht vallen. De discussie over roofkunst en de excuses van koning Willem-Alexander voor het Nederlandse geweld in Indonesië lieten al zien dat er in Nederland een toenemende bereidheid is tot zelfreflectie op het koloniale verleden. De aandacht voor koloniale én hedendaagse misstanden werd vorig jaar bovendien stevig aangewakkerd door de Black Lives Matter-beweging.
Toch moeten gemeenten er volgens Fatah-Black voor waken dat initiatieven die gericht zijn op het slavernijverleden, geen loos gebaar worden. ‘Je kunt als gemeente makkelijk zeggen: we huren een onderzoeksbureau in om ons slavernijverleden uit te zoeken. Dan toon je dat je bereid bent om naar het verleden te kijken, kun je bij wijze van spreken een jaar later je excuses maken en heb je aan je verplichtingen voldaan. Maar de grote vraag is natuurlijk: wat dóé je met de uitkomsten? Dan heb je het over het verband tussen geschiedenis en hedendaagse thema’s als raciale ongelijkheid en discriminatie in het dagelijks leven. Dáár moet je als stad het gesprek over voeren.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.