Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

Spies, minister van onderop

Niets doen is ook een optie. Minister Spies van Binnenlandse Zaken koerst bewust niet op fuseren van de Randstedelijke provincies. ‘De vraag is of je wel moet willen sturen.’

16 maart 2012

Even, heel even is ze gedeputeerde. Na negen jaar voor het CDA in de Tweede Kamer te hebben gezeten, wordt Liesbeth Spies in april 2011 provinciaal bestuurder in Zuid-Holland. Amper negen maanden later is ze al weer terug aan het Binnenhof, dit keer om op Binnenlandse Zaken minister Piet Hein Donner op te volgen. Een positiewisseling die om tenminste één reden interessant is.

Minister Donner moest, conform de afspraak in het regeerakkoord, de herindeling van de provincies in de Randstad een slinger geven. Aan de andere kant van de tafel: gedeputeerde Spies. Hoeveel druk hij ook zet, bij de provinciale bestuurders krijgt Donner de handen voor een fusie maar niet op elkaar.

En dan zit Spies opeens op zijn stoel. Je zou zeggen, met dezelfde opdracht. Maar de brief die ze vorige week naar de Tweede Kamer stuurde over de Randstad heeft een wezenlijk andere boodschap. Niks fusie, de CDA-minister spreekt alleen nog over een ‘versteviging van de bestuurlijke samenwerking.’ Formeel is de herindeling niet van de baan, maar bestuurders krijgen de gelegenheid om de bestuurlijke samenwerking ‘van onderop’ vorm te geven.

Anders dan Donner kiest u niet voor een opgelegde opschaling. Heeft die ommezwaai te maken met uw vorige functie, die van gedeputeerde?
‘Mijn vooropleiding als gedeputeerde was kort, maar net lang genoeg om te begrijpen dat besturen een ander metier is en lang genoeg om een goed overzicht te krijgen van wat de gevoeligheden zijn. Voordeel is ook dat ik alle spelers ken. Dat maakt het opereren als minister makkelijker. De geschiedenis leert dat je eindeloos kunt praten over de structuur. Er liggen geloof ik wel van dertig jaar rapporten ergens in een la opgestapeld.

Er moet iemand zijn die de knoop doorhakt. Dat doet dit kabinet. Ik stel liever de inhoud centraal en neem die als uitgangspunt om verder te komen. Die beslissing kun je niet bij de regio, de cdk’s, de provinciebesturen neerleggen. Voor het vellen van zo’n Salomonsoordeel heb je een hogere overheid nodig.’

Uw keuze geen provinciale herindeling op te leggen valt samen met de beslissing de Wgr-plusregio’s af te schaffen. Uitgangspunt is vrijwillige samenwerking. U gaat monitoren, maar waar zitten uw mogelijkheden tot sturing?
‘Laat ik beginnen met te zeggen dat er sprake is van grote opluchting, zo is mij gebleken bij de gesprekken die ik de afgelopen weken met de bestuurders van de steden en de provincies heb gevoerd. Opluchting om soms hele basale dingen: dat duidelijk wordt op welke rekening de rijksbijdragen voor verkeer en vervoer worden gestort. Maar ook opluchting omdat door de Wgrplus en de deelgemeenten – eruit te halen, we teruggaan naar drie overheidslagen.

Daarmee krijgen we een kleinere, slagvaardige overheid. In vijf van de acht stadsregio’s gaan alle Wgr-plustaken naar de provincies. Alleen in de Noord – en de Zuidvleugel van de Randstad komen er twee nieuwe speciale samenwerkingsverbanden op het gebied van vervoer. Ook de provincies nemen deel aan die gemeenschappelijke regelingen. Verschil met de verplichte samenwerking in Wgr-plusverband, is dat het om vrijwillige vormen van samenwerking gaat. Die vervoerregio’s moeten werken aan een samenhangend regionaal beleid en efficiënte uitvoering van verkeer- en vervoertaken. Maar vrijblijvend is het niet. Wie niet aan die regeling meedoet, krijgt ook geen taken.

En dan de vraag waar mijn sturingsmogelijkheden liggen. De vraag of ik als minister van Binnenlandse Zaken wel moet willen sturen, moet daaraan vooraf gaan. Voor alle duidelijkheid, het ministerie van Infrastructuur en Milieu is leidend. Als minister van Binnenlandse Zaken moet ik enige terughoudendheid betrachten. De Noordvleugel – en trouwens ook de Zuidvleugel – in de Randstad laat zien dat de wil er is om bestuurlijk goed samen te werken om de economie in de regio te versterken. Het kabinet vertrouwt erop dat de die samenwerking goed verloopt. Maar dat wil niet zeggen dat een herindelingsprocedure om zonodig bij te sturen niet meer tot de mogelijkheden behoort.

De Raad voor het openbaar (Rob) bestuur adviseerde u juist meer regie te voeren waar het de bestuurlijke inrichting van Nederland betreft. De Raad pleitte zelfs voor het aanstellen van een staatssecretaris of regeringscommissaris als procesregisseur.
‘Ik heb daar kennis van genomen. Ik zie dat er voldoende bestuurlijk draagvlak is voor intensievere samenwerking. Ik vind het van belang om aan te sluiten bij de bestaande initiatieven en te zorgen dat deze versterkt worden. De Zuidvleugel is al verder dan de Noordvleugel. Daar ligt al een gezamenlijke economische agenda.

Maar in ook in de Noordvleugel worden nu de plannen onderschreven om op economisch terreinen de samen werking te intensiveren. De gekozen aanpak is een werkbare oplossing en doet recht aan de gedachte van bestuurlijke samenwerking van onderop. Daarbij wordt nadrukkelijk de vinger aan de pols gehouden. Samenwerking kan niet vrijblijvend zijn.’

De animo voor een gedwongen opschaling was gering. Met name Johan Remkes, cdk in Noord-Holland, liet geen gelegenheid voorbijgaan tegen de kabinetsplannen te ageren. Eind vorig jaar bleek al dat gedoogpartner PVV weinig op had met een provinciale herindeling. Ook de oppositie staat niet bepaald te trappelen. En, niet onbelangrijk, Spies hecht zeer aan maatschappelijk draagvlak waar het om de bestuurlijke inrichting van ons land gaat. Met name ook op lokaal niveau.

De Rob adviseerde het kabinet ook te sturen op vergaande gemeentelijke opschaling. Dit omdat kleine gemeenten de vele extra taken niet meer aan zouden kunnen. U kiest daar niet voor?
‘Het principe van dit kabinet is herindeling van onderop. Dan past het niet om gemeenten met een kleine omvang voor de keuze te stellen: samenwerken of herindelen. Ik deel de mening van de Raad niet dat opschaling per definitie nodig is of dat er per definitie een relatie is tussen schaalgrootte en een gebrek aan bestuurskracht. Er bestaat niet zoiets als een ideale schaal van 30.000, 50.000 of 80.000 inwoners. En grootte zegt lang niet alles, blijkt uit diverse bestuurskrachtmetingen. Het initiatief om te fuseren is aan de gemeenten zelf. Je moet kijken voor welke opdracht een gemeente staat. Ik ben erg tegen confectiepakken.’

Moet elke gemeente dezelfde taken kunnen uitvoeren?

‘Nee, het takenpakket kan voor elke gemeente anders zijn. Daar moeten wel goede inhoudelijke overwegingen aan ten grondslag liggen. Wettelijk kan al onderscheid worden gemaakt tussen gemeenten. Het is helemaal niet erg dat er verschillen tussen gemeenten zijn. Gemeenten kunnen op grond van hun autonomie of bij de invulling van hun beleidsvrijheid ook heel andere keuzes maken. Maar een rechtstreeks gekozen orgaan zal een bepaald minimum aan taken altijd moeten blijven uitvoeren.’

Minister Spies gaat ook in op de kritiek op de kabinetsvisie ‘Bestuur en bestuurlijke inrichting’ als zou het kabinet te weinig invulling geven aan wat er enerzijds van de burger wordt verwacht en anderzijds wat de burger (nog) van de overheid mag verwachten.

‘De zak met geld van de overheid, zoveel is duidelijk, behoort tot het verleden. Maar mensen gaan gelukkig niet bij de pakken neer zitten. Ze realiseren zich heel goed wat er aan de hand is en zijn erg realistisch over wat ze van de overheid kunnen verwachten. Er vindt een herbezinning op en een herverdeling van de verantwoordelijkheden plaats. Mensen kunnen en willen veel meer zelf doen. Ik zie het als de taak van de overheid dat burgerschap te stimuleren. Hoe? Door mensen de ruimte te geven en af te stappen van de vanzelfsprekendheid van die goed bedoelde bemoeizorg.

Ik zal het concreet maken. Ik was voorzitter van een hospicegroep, een club van bijna uitsluitend vrijwilligers die mensen verzorgen in de laatste fase van hun leven. Op een gegeven moment moesten er twee kamers en vijf bedden bij. Dat lukte, zonder ook maar een cent subsidie. Wat we nodig hadden, was dat de gemeente het ons mogelijk maakte.

Ander voorbeeld, Almere. Daar wordt met succes gewerkt met particulier opdrachtgeverschap, zodat er ondanks de crisis toch nog wordt gebouwd. Daarvoor is geen extra geld nodig, maar wel dat van rijkswege bepaalde regelgeving en wettelijke belemmeringen buiten haken zetten om mensen hun gang te kunnen laten gaan.

Nog een voorbeeld: in achterstandswijken wil men iets opzetten met eigen mensen met buurtvaders en buurtmoeders. Opnieuw, zonder overheidsgeld. Lokaal moet je het faciliteren. Veel Nederlanders voelen zich betrokken bij hun wijk, hun vereniging, hun buurt of hun gemeente en willen méédoen. De overheid moet zich wat anders gaan opstellen en die initiatieven steunen en aanmoedigen en niet dingen uit handen nemen.’ 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie