Advertentie

Regeling raadsenquête behoeft aanpassing

De dualisering bracht de figuur van de raadsenquête. Gemeenteraden en provinciale staten kunnen een enquête instellen over het bestuur van het college of het bestuur van CdK en burgemeester. Doel van dit enquête-instrument is de versterking van de politieke controle van de decentrale volksvertegenwoordigingen. 

02 maart 2012

Van dit instrument is in de afgelopen tien jaar op uitgebreide schaal gebruik gemaakt. In tal van gemeenten werden enquêtes gehouden. De raadsenquête Omniworld in Almere was een van de eerste. Daarna volgden talrijke andere, heel vaak toegespitst op kostenoverschrijdingen bij grote projecten, zoals bij de Noord-Zuidlijn in Amsterdam.

Overwegend is gebleken dat dit instrument een aanwinst is voor de gemeentelijke en provinciale democratie. Toch zijn er wel enkele problemen naar voren gekomen. Die problemen hebben vooral te maken met de vraag wie wel en wie niet als getuige kan optreden voor de enquêtecommissies. In dat verband moet worden opgemerkt dat er belangrijke verschillen zijn tussen de landelijke parlementaire enquête en de decentrale varianten. Bij een parlementaire enquête kan vrijwel iedere ingezetene onder ede worden gehoord. Er zijn vergaande dwangmiddelen om de getuigenis af te dwingen. De Grondwet geeft hiervoor een grondslag en dat is ook nodig omdat de dwangmiddelen ingrijpend zijn.

Voor de decentrale enquête bestaat een dergelijke grondwettelijke basis niet. En ook overigens is het uitgangspunt dat het voor de decentrale enquête niet nodig, maar vooral ook niet wenselijk is om een ieder als getuige te kunnen oproepen. De getuigplicht beperkt zich dan ook tot bestuurders, raadsleden en ambtenaren, waarbij ook oud-functionarissen kunnen worden gehoord. In veel gevallen komt men met die beperkte getuigplicht wel uit. In de praktijk is gebleken dat de bereidheid om mee te werken in de regel groot is. Procedures wegens meineed zijn er tot nu toe nog niet geweest.

Bij een aantal enquêtes is echter gebleken dat er een evident knelpunt is bij getuigen die functioneren net buiten de groep van hen die verplicht moeten getuigen. Bij de vaststelling van het onderwerp van een enquête blijkt maar al te vaak dat het object zich niet beperkt tot de strikte handelwijze van het college. Nu de decentrale overheden steeds sterker functioneren in een netwerk van gelieerde instellingen en verbanden is het in veel gevallen ook wenselijk om getuigen te horen die in die omgevingssfeer werkzaam zijn. Dat betreft bijvoorbeeld personen die werkzaam zijn in door de overheid gesubsidieerde instellingen, regionale samenwerkingsverbanden, publiekprivate projecten etc.

De regeling van de raadsenquête maakt het weliswaar mogelijk om deze personen als deskundigen te horen, maar dat is toch heel wat anders dan een getuigenis onder ede. Bovendien geldt ook nog eens de regel dat als één getuige onder ede wordt gesteld dat ook moet geleden voor alle andere getuigen.

Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat enquêtecommissies soms niet de onderste steen boven kunnen krijgen omdat diverse categorieën personen, die dicht op de decentrale overheid functioneren, niet onder ede kunnen worden gehoord. Indien men dat oplost door getuigenissen te vragen op vrijwillige basis, dan is het daardoor meteen onmogelijk om aan anderen een getuigenis onder ede te vragen.

Er zijn goede redenen om de getuigplicht bij de decentrale enquête beperkter te houden dan die bij de parlementaire enquête. Het toepassen van dwangmiddelen – zoals gijzeling – is in de decentrale context een disproportioneel instrument.

Bezinning is echter nodig op de regel van de collectieve getuigplicht en vooral over de vraag of de kring van getuigen niet te beperkt is getrokken. De vertakking en onderlinge afhankelijkheid van decentrale en regionale bestuursorganen zal de komende tijd alleen maar groter worden en dan is er alle reden om het instrument van de raadsenquête daarbij aan te passen. 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie