Raadsonderzoek beter dan collegeonderzoek
In de gemeenteraad van Amsterdam is discussie ontstaan over de evaluatie van de bouw van het nieuwe Stedelijk Museum. Wie moet de opdracht tot een dergelijke evaluatie geven en dit onderzoek begeleiden?
Bij een raadsenquête is dat duidelijk, bij andere vormen veel minder. Relevant in dit verband is de vraag welke vormen van onderzoek onder regie van het college plaatsvinden en welke onder regie van de raad. Algemeen uitgangspunt is hier dat vormen van beleidsonderzoek in de regel door het college worden verricht. Daarbij gaat het onder andere om de voorbereiding van grote(re) projecten: zijn deze wenselijk, haalbaar en betaalbaar?
Alle vormen van onderzoek die te maken hebben met verantwoordelijkheid en controle behoren in beginsel bij de raad te berusten, hoewel daar – met name in de sfeer van het reguliere financiële onderzoek – wel uitzonderingen zijn.
Wat zijn nu de doorslaggevende argumenten om in gevallen als deze vooral te werken met raadsopdrachten en de raad te betrekken bij de begeleiding van een en ander? Het belangrijkste argument is hier de afwezigheid van een algehele politieke heterogeniteit op het niveau van het college. Zittende colleges – gesteund door een raadsmeerderheid – hebben een impliciet politiek belang bij uitkomsten van onderzoek zoals het onderhavige.
Dat heeft onder meer te maken met het feit dat zittende colleges in volle omvang politiek verantwoordelijk zijn, ook voor het beleid van voorgangers. Zittende collegeleden zijn tevens geheel en al politiek verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van de ambtelijke dienst, zowel in heden als verleden. |
Deze twee dimensies van het stelsel van politieke verantwoordelijkheid scheppen een eigenstandig politiek belang voor het zittende college bij de uitkomsten van evaluatieonderzoek. Hoewel colleges in de praktijk niet al te opzichtig interveniëren in onderzoekstrajecten die in een onafhankelijk format zijn opgezet, zijn er diverse, vaak meer informele mogelijkheden voor correctie en bijsturing.
Die mogelijkheden nemen toe indien de begeleiding van het onafhankelijke onderzoek wordt verzorgd door de ambtelijke dienst. Ook de ambtelijke dienst heeft immers een eigenstandig belang bij de uitkomsten van het uitgezette onderzoek. Dat deze belangen meer dan theoretische belangen zijn, blijkt tevens uit het feit dat colleges en ambtelijke dienst ook al de neiging tot (informele) interventie hebben bij onderzoek dat in opdracht van de raad wordt uitgevoerd.
In ons land zijn in de afgelopen tijd diverse raadsenquêtes gehouden. Uit die ervaringen blijkt – het fenomeen heeft zich ook in Amsterdam voorgedaan bij de enquête naar de Noord-Zuidlijn – dat het verloop van deze enquêtes nauwlettend vanuit de colleges wordt gevolgd, dat soms niet alle noodzakelijke informatie wordt verstrekt en dat nogal eens wordt getracht andere vormen van invloed uit te oefenen.
Wordt de raad betrokken bij vormen van evaluatieonderzoek – zowel in de sfeer van de verlening van de opdracht als in de sfeer van de begeleiding – dan zorgt de algehele politieke heterogeniteit van de raad er in ieder geval voor dat er meer kritisch vermogen aanwezig is. Raadsmeerderheden geven weliswaar ook dan de doorslag bij de formulering van de opdracht en dat kan de collegemeerderheid zijn. Worden echter bij de verdere begeleiding van het onderzoek ook niet-collegepartijen betrokken, dan garandeert deze vorm van politieke heterogeniteit dat een hoger niveau van onafhankelijkheid kan worden bereikt.
Hoezeer colleges bij deze vormen van onderzoek ook hun best kunnen doen om een zo onafhankelijk mogelijk format te hanteren, steeds blijven deze vormen van onderzoek kwetsbaar omdat er een zweem blijft hangen van (de schijn van) belangenverstrengeling. Politiek verantwoordelijken die de opdracht geven om hun eigen verantwoordelijkheid te onderzoeken, stellen daarbij aan zichzelf eisen die men niet zou moeten willen stellen.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.