Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

Nederlandse gemeente? Alsjeblieft niet

Hef het Koninkrijk maar liever op en breng de Caribische landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten als gemeenten onder bij Nederland. De onlangs in een opiniestuk in de Volkskrant aangedragen ‘oplossing’ voor de economisch zwakke eilanden kan daar op weinig instemming rekenen. ‘Die gedachte komt bij niemand op.’

08 maart 2019
aruba.jpg

Caribische landen willen eigen identiteit handhaven

In een op 11 februari in de Volkskrant gepubliceerd opiniestuk constateren socioloog Aart G. Broek en oud-ambassadeur Jan Wijenberg dat de drie Caribische landen de capaciteit missen om intern, regionaal en wereldwijd zelfstandig te opereren. De schrijvers hekelen de ‘misplaatste overtuiging’ die zij in de Caribische delen van het Koninkrijk waarnemen over het ongebreidelde potentieel van de eilanden. Hun oplossing: incorporatie bij Nederland als volwaardige gemeenten.

Volgens Alofs, die het artikel en de suggestie ‘irritant’ noemde, zetten Broek en Wijenberg zichzelf buitenspel door hun lichtzinnige benadering van een serieus onderwerp: ‘In het geval van Aruba is er al in 1986 een status aparte ingevoerd. Dat was aanvankelijk bedoeld als een opzetje naar onafhankelijkheid. De afspraak is dat het eiland uit vrije wil binnen het Koninkrijk blijft, maar daar ook op elk gewenst moment uit kan stappen. Nederland verlangt in ruil daarvoor wel behoorlijk bestuur.’ Alofs merkt op dat de status aparte in het geval van Aruba inmiddels is ‘uitgestabiliseerd’ en het uiterst onverstandig is daaraan te gaan morrelen: ‘Er bestaat hier werkelijk geen enkele vorm van belangstelling om als gemeente dicht tegen Nederland aan te kruipen. Die gedachte komt bij niemand op.’

Volgens Alofs gaan Broek en Wijenberg ook voorbij aan het indentiteitsaspect: ‘De Arubaan identificeert zich met zijn eigen eiland. Er is een nationaal “wij”-gevoel. Wanneer deze gemeenschap als gemeente aansluiting zou zoeken een groter geheel zoals Nederland, dan moeten mensen zich ook in die entiteit kunnen herkennen – en dat is beslist niet het geval.’ Alofs heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de betekenis van het Koninkrijk voor zijn verschillende inwoners waarbij hij tot de conclusie moet komen dat de koning weliswaar erg populair blijft, maar diens rijk zelf over weinig meer gaat dan instrumenten en regeltjes: ‘Dat is waar het Koninkrijk zich toe beperkt. Er is geen discussie over een menselijke maat zoals bijvoorbeeld het vaststellen van een minimumwelvaartsniveau dat wij met elkaar acceptabel vinden.’

Eigen bevolkingen
Arjen van Rijn, hoogleraar staatsrecht en staatkundige vernieuwing aan de Universiteit van Curaçao, vindt het idee van Broek en Wijenberg ‘prikkelend’ en ‘niet goed’: ‘Aruba, Curaçao en Sint Maarten passen niet in de Nederlandse structuur. Het zijn eigen bevolkingen met eigen ideeën en behoeftes. Ze moeten het op hun eigen manier doen, ook al is dat soms lastig. Ze tot gemeenten maken betekent: het Koninkrijk opblazen. Laten we alsjeblieft niet proberen weer iets nieuws voor deze drie te bedenken, maar er het beste van maken onder de bestaande structuren.’

Luc Alofs zegt wel zijn twijfels te hebben over Sint Maarten, dat gezien zijn gefragmenteerde samenleving wellicht wat moeite heeft om zich als sociologische eenheid te profileren. Van Rijn vindt dat de drie eilanden van Caribisch Nederland – Bonaire, Sint Eustatius en Saba – eveneens een status moeten krijgen die ruimte biedt voor een eigen invulling: ‘De huidige democratische koppeling aan het Nederlandse bestel schiet tekort. Daar zou iets op moeten worden verzonnen, bijvoorbeeld een eigen positie met bepaalde rechten in de Tweede en Eerste Kamer. Dat hoeft niet per se een zetel net als alle andere zetels te zijn, maar wel iets waardoor ze gehoord worden in situaties waarbij hun specifieke belang aan de orde is. Bijvoorbeeld een consultatiemechanisme.’

Ook Willem Cecilia, griffier van de Eilandsraad van Bonaire, vindt de stelling van Broek en Wijenberg ‘kort door de bocht’. Volgens Cecilia geven beide schrijvers blijk van een gebrek aan kennis over de Caribische context. Cecilia herinnert eraan dat het inkapselen van de Caribische eilanden als gemeenten bij Nederland ook niet nieuw is: ‘In 2001 is die suggestie al eens gedaan naar aanleiding van een werkbezoek van de Nederlandse fractievoorzitters aan de toenmalige Antillen. Zij constateerden toen ook dat het slecht ging met het Koninkrijksdeel in de West en zagen een oplossing in het verlenen van de gemeentestatus.’

Dwarsliggen
Cecilia erkent dat de vroegere landsregering van de Nederlandse Antillen, de tweede bestuurslaag die tussen de Koninkrijksregering in Den Haag en de eilandsbesturen zat, lange tijd veranderingen heeft tegengehouden: ‘Het probleem verdrievoudigde nadat Aruba, Curaçao en Sint Maarten landen binnen het Koninkrijk werden. De drie eilanden van Caribisch Nederland hebben ook twee bestuurslagen – de Nederlandse regering en de lokale overheid. Maar ook hier hapert het openbaar bestuur, zie de ingreep op Sint Eustatius. Ook omdat de lokale overheden soms dwarsliggen als gevolg van bestuurlijke en culturele verschillen, al dan niet aangewakkerd door nationalistische sentimenten.’

Volgens Cecilia moet er meer oog komen voor de eilandidentiteit, de historie en het groeiende zelfbewustzijn, gesterkt door een behoefte aan autonomie en handhaving van de bestuurlijke zelfstandigheid: ‘Er dient een samenwerking uit voort te vloeien waarmee de gevoelens van autonomie niet meer alleen hun oorsprong vinden in het eigenbelang, waardoor men zich afzet tegen alles wat van buiten komt.’ Het zijn niet alleen de drie Caribische landen die zich met regelmaat afzetten tegen ‘buiten’. Ook in Caribisch Nederland, dat sinds 2010 een directe band heeft met Europees Nederland, bestaat een groeiende ergernis over de schier oneindig lijkende reeks van voorschriften, richtlijnen en bepalingen waaraan zowel bestuurders als burgers gevolg moeten geven.

Op deze drie eilanden, die al een eind op weg zijn naar de status die Broek en Wijenberg voor ogen staat, is de botsing tussen culturen goed zichtbaar. Lokale bestuurders, gewend aan het Caribische ‘laissez faire’ waarbij wetgeving eerder suggestief is dan absoluut, valt het soms zwaar om zich de nieuwe manier van werken eigen te maken. Gezaghebber Edison Rijna van Bonaire wees daar eind februari nog op tijdens een tweedaagse stoomcursus politiek en staatsinrichting voor kandidaten bij de eilandsraadsverkiezing van 20 maart: ‘Wij kunnen niet op de oude voet verder gaan en moeten het functioneren van zowel de Eilandsraad als het Bestuurscollege verder verbeteren voor wat efficiëntie en effectiviteit betreft.’

Rijna benadrukte dat ook de politieke omgangsvormen aanpassing vergen: ‘Vroeger wilden wij elkaar vaak door het slijk halen en werd politiek op de persoon gespeeld. Nu is het zaak te zoeken naar compromissen waarin zo mogelijk alle raadsleden zich kunnen herkennen.’ Eerder sprak de gezaghebber in dit verband over ‘zoutpannen’, de lokale versie van het Nederlandse polderen.

Stroef
Het proces waarbij Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich schikken naar de bestuurlijke mores van Den Haag verloopt niet alleen langzaam maar ook stroef, zoals eind februari weer eens bleek. Toen riep een alom geliefde huisarts in Kralendijk de plaatselijke pers bijeen in de wachtkamer van zijn praktijk om zijn gal te spuien over de ‘arrogante en respectloze’ handelswijze van het Zorgverzekeringskantoor (ZVK), een afdeling van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De aanleiding voor de tirade van dokter Michael Hermelijn was een ogenschijnlijk onschuldig bureaucratisch probleempje waar een collega tegenaan liep. Maar dat was slechts de spreekwoordelijke druppel. Hermelijn zag in deze voetnoot een aanleiding om de hele Nederlandse ambtenarij op Bonaire weg te zetten als indringers en machtswellustelingen, die de Bonairiaanse bevolking zouden knevelen en beroven van hun identiteit: ‘Nederland is hier te gast, maar gedraagt zich als baas.’

Volgens Alofs schuilt de tragiek van Caribisch Nederland erin dat de inwoners van de drie eilanden weliswaar Nederlanders zijn, maar tegelijkertijd ook tweederangs burgers: ‘Zij hebben maar heel beperkt invloed op maatregelen die hen direct aangaan en kunnen nauwelijks meepraten. In die zin zijn ze nog steeds helemaal afhankelijk van een grotere overheid zoals zij dat vroeger in de Nederlandse Antillen dat ook al waren. Elk van de eilanden gaat daar anders mee om. Bonaire is ambivalent en schikt zich morrend naar de regels, Saba profileert zich als de oogappel van de Haagse meesters en Sint Eustatius is het recalcitrante jongetje dat overal dwars tegenin gaat.’

Elk eiland met zijn eigen identiteit binnen het Koninkrijk, maar zonder dat ook maar één eiland zich echt kan identificeren met Nederland. ‘In plaats van de drie Caribische landen op te nemen als gemeenten van een land waarmee zij behalve overkoepelende structuur misschien niet zoveel delen, zouden we eens kunnen nadenken over een betere invulling van het Koninkrijk. Zonder de boel maar meteen af te schaffen’, aldus Alofs. 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie