Misverstanden in het debat over staat en geloof
Het zijn grote woorden, de discussie erover keert met grote regelmaat terug en cirkelt rond de relatie tussen overheid en geloof. Het gaat dan bijvoorbeeld over de vrijheid van een politieke vereniging om vrouwen te weren uit politieke functies, om de vrijheid van een islamitische leraar of ambtenaar om een vrouw geen hand te geven, om de vrijheid van christelijke scholen om geen homoseksuele leraren aan te nemen of de vrijheid van een kerk om homoseksuele kerkgangers de hostie te onthouden.
Of het gaat over het dragen van religieuze symbolen in de publieke ruimte: om hoofddoekjes achter een balie van het gemeentehuis of zelfs – alsof er nooit een Rosa Parks is geweest – in een Noordhollandse bus. VVD-kamerlid Jeanine Hennis zei vorige week in een interview met De Pers dat ambtenaren in publieksfuncties geen religieuze symbolen mogen dragen en bepleitte een ‘meer beschouwend debat’ over dit en aanverwante onderwerpen.
Dat ‘fundamentele’ debat gaat er komen, in de Tweede Kamer. En dan zal het dus gaan over de vrijheid van godsdienst (artikel 6 van onze Grondwet) en over de scheiding van kerk en staat, die niet in onze Grondwet wordt genoemd maar toch als een belangrijk grondprincipe van onze rechtsstaat geldt.
Over deze zaken bestaan veel onduidelijkheid en misverstanden.
- Velen denken dat de overheid neutraal moet zijn en dat dit betekent dat de overheid seculier, godsdienstloos, moet zijn. Geloof is best, maar achter de voordeur, niet in de publieke ruimte. Dit standpunt is een vergissing. Het seculiere standpunt is niet neutraal, maar even goed een levensbeschouwelijke keuze. Neutraal wil zeggen onpartijdig, en dat betekent dat alle levensbeschouwingen in principe dezelfde ruimte krijgen om er te zijn en zich te uiten.
- Velen denken dat de scheiding van kerk en staat betekent dat gelovigen geen politieke standpunten mogen uitdragen die op hun geloof gebaseerd zijn. Zo zouden gelovigen zich niet tegen abortus of euthanasie mogen uitspreken omdat zij dan andere mensen iets zouden willen verbieden en opleggen op grond van hun geloof. Wie zich vóór abortus en euthanasie uitspreekt, creëert net zo goed een maatschappelijke werkelijkheid die gebaseerd is op levensbeschouwelijke keuzes.
- De scheiding van kerk en staat betekent heel eenvoudig dat de kerk niet mag regeren en de overheid geen geloof mag dicteren. Een democratische rechtsstaat verhoudt zich niet met een theocratie en niet met een overheid die in het leven van de kerk ingrijpt. De kerk mag de overheid niet dwingen om alle andere geloven ‘te weren en uit te roeien’, en de staat mag burgers niet dwingen een bepaald geloof aan te hangen. De laatste vervolging van gelovigen in Nederland had plaats in de jaren dertig van de negentiende eeuw, toen een Oranjevorst (Willem I) en een liberale minister van Justitie (Van Maanen) via inkwartiering, boetes en celstraffen christenen vervolgden die de Nederlands Hervormde Kerk verlieten en een eigen nieuw kerkgenootschap stichtten.
- Wanneer de staat geen geloofsovertuiging mag opleggen, mag zij verenigingen en kerkgenootschappen ook niet onder het juk van een levensbeschouwelijk principe laten doorgaan. Nu is dat vooral het gelijkheidsprincipe, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet, dat zich zowel tegen de SGP als tegen de Rooms-Katholieke Kerk dreigt te keren (als de sociaal-liberalen van D66, GroenLinks en VVD hun zin krijgen). De Grondwet zelf geeft aan dat de vrijheid van godsdienst en vereniging wordt begrensd door de wet (de artikelen worden immers besloten met de formulering: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’). Artikel 1 regeert niet over de klassieke grondrechten, zoals regering en Tweede Kamer in twee grote debatten hebben uitgesproken. Er is geen rangorde in de grondrechten.
- Een ‘meer beschouwend debat’ over staat en geloof is nauwelijks mogelijk omdat er de nodige irritatie aan de behoefte aan dat debat ten grondslag ligt. In de jaren negentig leken we af te stevenen op een religieloze publieke ruimte: de secularisatie ging onverminderd door en het CDA was uit het centrum van de macht gemanoeuvreerd. Maar het CDA bleek toch nog levensvatbaar en een nieuw geloof, de islam, bleek zich assertief te manifesteren. De discussie zoals die nu wordt gevoerd is eigenlijk volledig te danken aan de aanwezigheid van de islam. Over religieuze symbolen achter gemeentebalies is nooit enige ophef gemaakt, omdat dat ook niet nodig was. Een kruisje of keppeltje riepen geen wantrouwen op, een hoofddoekje (blijkbaar) wel. Het verzet tegen het ‘vrouwenstandpunt’ van de SGP komt voort uit de zorg dat een (veel grotere) islamitische partij vergelijkbare standpunten zal gaan huldigen. Het verzet tegen de rituele slacht komt voort uit verontwaardiging over de slachtpraktijk onder moslims. Maar als je op basis van een relativistische levensovertuiging in gelijkheid gelooft – en dus alle geloven even erg vindt of allemaal even mooi – dan heb je het niet over de islam maar over religie in het algemeen.
- Dat ‘meer beschouwende debat’ zou volgens de sociaal-liberalen moeten uitmonden in het schrappen van de vrijheid van godsdienst. Dat is erg vreemd. Een klassiek grondrecht is geen toevallige, welwillende concessie van de overheid aan burgers, die op een gegeven moment net zo goed weer kan worden ingetrokken, maar is van de burgers en beschermt hen tegen de willekeur van de staat of tegen een toevallige meerderheid van seculiere, liberale, blanke burgers die zich nu nadrukkelijk roeren en in feite even tiranniek een levensbeschouwing willen opleggen als de eerste de beste theocraat.
- Dat voorstel om artikel 6 van de Grondwet te schrappen noopt bovendien tot enig wantrouwen. De voorstanders zeggen dat gelovigen al vrijheid van meningsuiting en vereniging hebben en dat de vrijheid van godsdienst om die reden overbodig is. Maar als deze artikelen materieel samenvallen, waarom dan die moeite gedaan om artikel 6 te schrappen? Blijkbaar is er iets anders aan de orde. Wanneer je artikel 6 schrapt kun je het geloof gaan zien als ook maar een mening. Nu gaat het om iets kwetsbaars, om wat mensen ten diepste drijft, en daar kun je als overheid niet zo maar in snijden.
- En tot slot (al zou er natuurlijk nog veel meer te zeggen zijn): zo’n ‘meer beschouwend debat’ is zeer welkom, maar laat het alsjeblieft niet door politici worden gevoerd. Die willen – als zo’n debat al niet direct verzandt in genant gekissebis over hoofddoekjes - immers altijd een wet maken, en dus iets gebieden of verbieden. Het onderwerp kerk, staat, geloofsvrijheid is te belangrijk om aan politici over te laten.
Spinoza wist dat al ("Tractus Theologico-politicus")
Over artikel 6: Natuurlijk is dat overbodig. We zetten toch ook niet in de wet: Je mag niet stlen en vervolgens in een ander artikle: "en vooral niet vann katholieken".
Als religianten aparte vrijheden opeisen getuigt dat alleen maar van maatschappelike arrogantie.
Op 60 punten (ik heb daar onderzoek naar gedaan) is de wet anders voor gelovigen als voor niet-gelovigen. Dat hoort natuurlijk niet
De scheiding tussen Kerk en Staat is in Nederland zo lek als een mandje.
Als je naar de invloed van gelovigen op de maatschappij kijkt (regering en oppositie), dan kun je zien, dat het tijd wordt voor een nieuwe politiek, die van Nederland een volkomen seculier land maakt.
Er is maar één wet en die is voor iedereen !
Alleen maar openbare scholen !
Volkomen scheiding van Kerk en Staat !
Ga naar: http://www.atheistischseculierepartij.nl/
Met vriendelijke groet,
Frans van Dongen
(voorzitter ASP)