Burgemeester als pouvoir neutre
De Kamers hebben minister Plasterk van Binnenlandse Zaken opgeroepen nu al het debat aan te gaan over de gevolgen van deze grondwetswijziging. De minister heeft dat opgepakt en velen hebben hun zegje kunnen doen.
De Kroonbenoeming van de burgemeester verdwijnt uit de Grondwet. Althans dat is de bedoeling. Het voorstel is in eerste lezing aangenomen, na de verkiezingen in 2017 moet er in de tweede lezing in de Eerste en Tweede Kamer een tweederde meerderheid worden behaald. Er is een gerede kans dat dit gaat lukken, maar dan moet er wel goed worden nagedacht en verstandig worden geopereerd.
De Kamers hebben minister Plasterk van Binnenlandse Zaken opgeroepen nu al het debat aan te gaan over de gevolgen van deze grondwetswijziging. De minister heeft dat opgepakt en velen hebben hun zegje kunnen doen. Er wordt verschillend gedacht over manier waarop de burgemeester in de toekomst moet worden aangesteld. Kroonbenoeming, verkiezing door de raad en rechtstreekse verkiezing zijn de hoofdvarianten. Eenstemmigheid daarover is er niet.
Waar wel grote overeenstemming over bestaat, is de rol van de burgemeester als ‘pouvoir neutre’. Nederland wil een burgemeester die boven de partijen staat. De burgemeester moet geen scherp partijpolitiek profiel hebben. Uit alle bijdragen die tot nu toe aan het debat zijn geleverd, blijkt dat dit profiel van de toekomstige burgemeester een bijzonder groot draagvlak heeft. En in dat profiel van de ‘pouvoir neutre’ ligt dan ook het sleuteltje om de grondwetsherziening in tweede lezing tot een goed einde te brengen.
Indien er geen breed draagvlak is voor een stelsel waarin de burgenmeester een dominante politieke rol krijgt in de gemeente, dan moeten de fracties die in de beide Kamers voor de tweede lezing willen gaan stemmen de verzekering krijgen dat deze koers niet wordt ingeslagen. Binnenkort stuurt Plasterk een nota naar de Kamers waarin verslag wordt gedaan van de bevindingen tot nu toe en waarin een koers voor de toekomst wordt uitgestippeld. Indien de minister alle opties open laat – zowel qua taak als aanstellingswijze – dan is daarmee de tweede lezing volstrekt kansloos.
De verschillen van opvatting zijn te groot om tot ruime meerderheden te komen. Spijkert de minister de boel geheel vast – zoals Thom de Graaf dat destijds deed – dan gaat het er ook niet van komen. Indien de minister echter de garantie geeft dat na de grondwetsherziening gezocht gaat worden naar een aanstellingswijze die de gewenste neutrale positie van de burgemeester gaat borgen, dan ontstaan er mogelijkheden voor brede coalities.
Een toezegging van Plasterk is cruciaal. Na het komende debat in de Kamers kan deze formule in het regeerakkoord worden opgenomen, alsmede de aankondiging dat na de tweede lezing een breed debat gevoerd wordt over de uitwerking van dit format. Een vervolg op het huidige debat is zeker nodig en wel vooral omdat andere spelers in het lokaal bestuur – vooral de raadsleden en de wethouders – zich nog veel te weinig hebben kunnen profileren. Interessant is ten slotte de vraag of de burgemeester als ‘pouvoir neutre’ er ook via een rechtstreekse verkiezing kan komen. Het antwoord is bevestigend.
De route van de Kroonbenoeming geeft onafhankelijkheidswaarborgen, maar een bepaalde vorm van rechtstreekse verkiezing ook. Die waarborgen kunnen worden gezocht in de sfeer van de kandidaatstelling, maar vooral door de vierjarige zittingsperiode van de raad te combineren met een zesjarige aanstellingstermijn van de burgemeester.
Zweden schafte de burgemeester in 1971 af (na hem in 1956 al van al zijn bevoegdheden te hebben ontdaan). Zweedse gemeenten kennen sindsdien nog maar twee bestuursorganen: een door het volk gekozen algemeen bestuur ('kommunfullmäktige') en een door het algemeen bestuur gekozen dagelijks bestuur ('kommunstyrelse'). Een Nederlandse gemeente kan volgens mij ook prima af met alleen een gemeenteraad en een college van wethouders.