Huiver ‘het volk’ te laten meevergaderen pas laat overwonnen
Een van de valkuilen bij de hedendaagse burgerberaden is het ontbreken van een politiek-bestuurlijk vervolg.
Nieuw is het willen meepraten van burgers over politiek zeker niet. In de 19e eeuw stak het fenomeen in ons land de kop op in de vorm van publieke meetings, met wel nog voornamelijk mannen.
Achterban
Dat schrijft de Nijmeegse historica Anne Petterson in een essay in Binnenlands Bestuur, waarin ze terug duikt in de tijd om te zien of van die manier van volksvergaderen lessen te trekken zijn voor de burgerberaden van nu.
Het idee dat gewone mensen zouden willen meepraten over politieke vraagstukken, ontwikkelde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw. De opkomst van politieke partijen zorgde voor behoefte aan een achterban. Slechts een beperkt deel van de bevolking in Nederland had kiesrecht. Maar een veel grotere groep wilde van zich laten horen. Eén manier om dat te doen – met of zonder kiesrecht – was in politieke meetings. Dergelijke volksvergaderingen stonden los van parlement of gemeenteraad. De onderwerpen raakten echter vaak wel aan de politieke agenda van die instituties.
Algemeen kiesrecht
Meetings konden in de negentiende eeuw verschillende vormen aannemen. In de kern ging het om een verzameling van burgers, samengeroepen door een politieke partij, vakvereniging of andere maatschappelijke organisatie. De omvang kon variëren van een paar honderd mensen in een overdekte vergaderzaal tot openluchtbijeenkomsten waar meer dan duizend toehoorders op af kwamen. Het fenomeen was rond het midden van de negentiende eeuw overgewaaid naar Nederland vanuit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
Pas vanaf de jaren 1870 nam het organiseren van meetings in Nederland toe. Dit viel samen met een toenemende interventie van de staat in de samenleving. In het bijzonder nieuwe politieke en bestuurlijke thema’s trokken daarbij veel belangstelling, zoals de invoering van het algemeen kiesrecht, de ontwikkeling van arbeidswetgeving, en kwesties als het ouderdomspensioen en de leerplicht.
Open lucht
Dat burgers van zich lieten horen, was niet vanzelfsprekend – en droeg bovenal een risico met zich mee. In 1848 braken op verschillende plekken in Europa opstanden uit. Aan Nederland ging deze revolutiegolf grotendeels voorbij. Wel maakten bestuurders zich zorgen over mogelijke maatschappelijke onrust en de opkomst van allerlei nieuwe verenigingen en politieke organisaties.
Als reactie hierop kwam in 1855 de Wet tot regeling en beperking der uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering tot stand. Deze wet reguleerde ook de organisatie van publieke meetings. In parlementaire discussies over deze nieuwe wetgeving stond het evenwicht tussen het bewaren van de publieke orde en een garantie op vrijheid van vereniging centraal. Om die reden maakte de wet van 1855 uiteindelijk een onderscheid tussen publieke meetings in gebouwen (vrije organisatie, maar politie heeft toegang), in de open lucht zonder debat (idem), en in de open lucht met debat (voorafgaande toestemming van de autoriteiten vereist).
Huiver
De reactie van parlementariërs op het nieuwe fenomeen was tweeledig. De angst voor oproer en revolutie was voortdurend op de achtergrond aanwezig. Politici waren huiverig ‘het volk’ inspraak te geven, want voor je het wist zou dit leiden tot taferelen zoals in Parijs of Berlijn. Tegelijkertijd bestond het bewustzijn dat publieke meetings juist ook de essentiële vrijheid van openbare politieke raadpleging konden waarborgen. Zelfs conservatieve politici verdedigden daarom het recht op vereniging en vergadering.
Arbeidersklasse
De roep om een publiek debat klonk sterker naarmate nieuwe groepen het politieke toneel betraden. Net als vandaag de dag voelden sommige sociale lagen zich onvoldoende gehoord. Vanaf de jaren 1880 namen de eerste vertegenwoordigers vanuit de arbeidersklasse zitting in de Tweede Kamer. Socialisten, progressieve liberalen en ook katholieken lieten steeds luider hun stem horen. Via vroege partijorganisaties, de vakbondswereld, maar ook rond bepaalde grote politieke vraagstukken organiseerden zij op regelmatige basis openbare volksvergaderingen.
Op een negentiende-eeuwse meeting kwamen burgers van allerlei slag samen. Overwegend mannen vulden de zaal. Het nieuwe was echter dat zij afkomstig waren uit verschillende lagen van de samenleving: niet alleen hoger opgeleiden, maar ook de sjouwerman, meubelmaker en kleine middenstander. Ook wanneer je geen kiesrecht bezat, kon je in de vergaderzaal deelnemen aan het politiek debat.
Lessen
Wat kunnen we vandaag de dag van deze negentiende-eeuwse volksvergaderingen leren? Inspraak van burgers is niet alleen een manier om legitimiteit te verlenen aan beleid, maar biedt bovenal een kans om politieke participatie en vertrouwen in de overheid te vergroten. Voor mensen die niet vanzelfsprekend deel uitmaken van het politieke debat bieden dergelijke openbare discussies een plek om hun politieke burgerschap te ontwikkelen.
Het luisteren naar die burger moet daarnaast vertaald worden in politieke actie. Een van de valkuilen bij de hedendaagse burgerberaden is het ontbreken van een politiek-bestuurlijk vervolg. Dat is niet alleen zonde van alle inspanningen, maar ook een affront. Wie ‘het volk’ raadpleegt, moet de uitkomsten meenemen in het vormgeven van beleid. Dat zou zelfs de negentiende-eeuwse bestuurder bevestigen.
Lees het volledige essay in Binnenlands Bestuur nr. 17 van deze week.
Reacties: 1
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.