Essay: Ga vooral keukentafelen
Menig raadslid, wethouder of burgemeester is de politiek in gegaan om ‘iets te doen’ voor de maatschappij. ‘Alles doen’ is de beste beschrijving van wat de samenleving van met name raadsleden verwacht. Een onmogelijke opgave, volgens Kirsten Veldhuijzen. Niets doen is soms zelfs beter. De wereld is niet te verbeteren vanuit het gemeentehuis. De keukentafel is daar veel geschikter voor.

Onlangs ging een radioprogramma op onderzoek uit naar het antwoord op de vraag hoe dat moet, concreet een bijdra - ge leveren aan een betere wereld. ‘Iets doen, hoe doe je dat?’ Hoe maak je tastbaar verschil? De radiomaker vindt geld overmaken aan een goed doel te vaag en meninkjes liken op Facebook te vrijblijvend. Ze gaat op zoek en vraagt een wetenschapper, activisten en een kunstenaar hoe dat werkt in de praktijk, concreet iets doen voor een betere wereld. Het zal u niet verbazen dat zij uiteindelijk uitkomt bij een politica. Hedy d’Ancona, gepokt en gemazeld in wereldverbeterende rollen als minister en feministe, antwoordt: ‘De maatschappij verander je niet aan de keukentafel, daar heb je de politiek voor nodig.’
U bent het daar vast mee eens. Uw betrokkenheid bij de publieke zaak verklaart waarom u dit essay leest. In de publieke ruimte is van alles aan de hand. Men neemt elkaar daar permanent de maat, met oordelen als hoogste vorm van meedoen. Laten we vaststellen dat iedereen gelooft in de democratie, maar weinigen in de bemanning. Die bemanning heeft het zwaar te verduren in de publieke ruimte, al doen burgemeesters het tegenwoordig beter. Sommigen bereiken zelfs de status van publieke held. Er is inderdaad van alles mis in de wereld, en vertegenwoordigers van de publieke zaak deugen al helemaal niet. Bent u wethouder? Dan bent u, afhankelijk van de fase waarin uw bestuurlijke carrière zich bevindt, zakkenvuller, plucheplakker of baantjesjager. En bent u raadslid, dan mankeert er van alles aan uw kwaliteit: u praat te lang en weet te weinig. En bent u burgemeester, dan kunt u kiezen tussen theedrinker en regent.
Volgens mij valt het wel mee met die bemanning, al maakt zij er regelmatig ook zelf een bende van: bekvechtende raadsleden, machtsbeluste wethouders, sfeer bedervende burgemeesters, maar ook inwoners die hun eigenbelang tot norm verheffen en met verontwaardiging als verdienmodel hun zin doordrijven.
Ook schuurt uw optreden nogal eens met de rechtsstatelijkheid, ontbreekt het u aan participatievaardigheden of zijn de naderende gemeenteraadsverkiezingen het moment voor een nietsontziende greep naar de macht. Dit alles telt op tot zuur bestuur, waar inwoners actief aan bijdragen. Het zijn mensen die de publieke zaak maken, maar ook breken. De democratie blijft de beste manier om verschillen te overbruggen, al lost zij de verschillen zelf niet op. Het openbaar bestuur weegt belangen af en verdeelt schaarse zaken als ruimte, geld en goed, en beslist daarmee over zaken die anderen toebehoren. Gedoe hoort er dan ook bij en is overal waar principes en belangen botsen: schaarsten verdwijnen nu eenmaal niet wanneer je er lang over doorpraat, er een participatieproces op loslaat of een besluit nog eens goed uitlegt.
Zuur bestuur
Redding komt van de burgemeester. Burgemeesters kunnen, wanneer zij waakzaam vertrouwen en betrokken relativering als leidraad hanteren, veel bijdragen aan een gezond klimaat in en buiten het stadhuis. Bijvoorbeeld door de lokale rechtsstaat te bewaken, wat nu eenmaal beter lukt wanneer je boven de partijen staat, of door buiten met binnen te verbinden. Beschouw de burgemeester als bestuurlijke brugwachter: zij verbindt, maar bewaakt ook rollen en processen. Als burgemeester ga je nergens over, maar bemoei je je met alles. Niemand kent zijn bestuur, maar de burgemeester kent iedereen. Zij vertegenwoordigt de gehele samenleving, in voor- en tegenspoed, en is daarmee de verbinding in eigen persoon.
De verbindende rol van de burgemeester komt ook van pas bij de trend van de ‘terugtredende overheid’. Vanuit het idee dat de samenleving beter af is met minder overheid, kenmerkt recente regelgeving zich door een participatiegebod. Dit past bij een steeds hoger opgeleide samenleving waar kennis en organisatie gratis is, de overheid niet langer het monopolie op het realiseren van publieke belangen, en inwoners graag delen in de zeggenschap over zichzelf en hun omgeving. In het sociaal domein worden kwetsbaren benaderd vanuit de overtuiging dat ‘meedoen en zelf doen’ bijdraagt aan het oplossen van eigen problemen. De Omgevingswet is gebaseerd op de filosofie van de Crisis- en Herstelwet, waarbij rechtsbescherming deels is ingeruild voor actief burgerschap en procesdeelname.
Participatie lijkt daarmee een oplossing voor zuur bestuur en de gure wind in de publieke ruimte, vanuit de veronderstelling dat meedoen leidt tot instemming of draagvlak. Deels is dat dagelijks praktijk, maar dat is niet het hele verhaal. Ik constateer dat er met participatie niets mis is, wel met de romantiek eromheen die leidt tot een overheidsrepertoire van ‘amechtig meedoen’. Participatie leidt niet zelden tot polarisatie omdat participatie belangen activeert. Verschillen in macht en mogelijkheden treden op de voorgrond, niet de waarden die partijen binden.
Pleisters plakken
Dit brengt ons terug in het hart van de democratie. Het aftellen naar de gemeenteraadsverkiezingen is begonnen en dat brengt mij bij mijn tweede punt. De publieke pleister op het private leed: tot waar reikt de lokale verzorgingsstaat? Nieuwe gemeenteraden gaan in 2018 niet ‘iets doen’. Het besturen van de lokale verzorgingsstaat betekent ‘bijna alles doen’. Met de decentralisatie van hulp en zorg werd de verzorgingsstaat lokaal en de gemeente een mega-welzijnswerker. De afgelopen twee jaar is alles uit de kast gehaald om zicht te krijgen op nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Kosten noch moeite zijn gespaard om kwetsbare inwoners zorg en hulp te blijven bieden. Gemeenten vertalen hun zware verantwoordelijkheden in grote betrokkenheid bij hun inwoners en plakken publieke pleisters op privaat leed.
De lokale verzorgingsstaat confronteert ons met de spanning tussen publiek streven en privaat leven. Inwoners kunnen hulp nodig hebben omdat ze nu eenmaal zo gebakken zijn, omdat het leven nu eenmaal hondsmoeilijk is, of oneerlijk, of allebei. De essentie van privaat leed is dat je wel kan troosten, maar niet kan repareren. Daar sta je dan als openbaar bestuur dat denkt in oplossen van problemen en verbeteren van de wereld. Daar botst de logica van maakbaarheid op naakte feiten en barre omstandigheden.
Vaak is een publieke pleister voor privaat leed het enige aanbod, en het zal in veel gevallen best een beetje helpen. Maar tot waar reikt die pleister in ethische en financiële zin? Die discussie werd in de hectiek van nieuwe taken en zorgcontinuering vaak nog niet gevoerd. De komende jaren zullen gemeenten aan de slag moeten met die pleister: wat is onze zorg en wat niet? Gemeenten moeten daar zelf antwoord op geven. Zo is keukentafelen over schone kastjes en een scootmobiel breed aanvaard, maar hoe zit dat met echtscheidingspreventie?
Onontkoombaar
Ingrijpende besluiten over hulp en zorg zijn dan ook onontkoombaar in 2018: het tekort aan geld om te voorzien in alle behoeften is permanent, net als de zorgen rond kinderen en ouderen. ‘Den Haag’ aankijken voor meer geld is niet het antwoord, voor het veranderen van de samenleving heb je de lokale politiek nodig.
Dat brengt mij bij mijn laatste punt. Goed lokaal bestuur door raadsleden. ‘Alles doen’ is de beste beschrijving van wat de samenleving van raadsleden verwacht. Zij zitten klem tussen de selfiedemocratie in wijk en de alles bedisselende regio. Raadsleden bezwijken onder stapels stukken, de groepsdwang om toch vooral veel vragen te stellen, moties te bakken en het luisterend oor te zijn voor menig maatschappelijke misstand. Het volk vertegenwoordigen is dan ook een hels karwei: je moet veel doen, van alles kunnen en nog meer weten. Debatteren, je tijd verdelen tussen de wijk en je stukken, bondjes sluiten, nederlagen verstouwen, de sfeer erin houden, en bovenal het zaakje toegankelijk en boeiend houden voor inwoners. Je moet weten hoe het zit met wet en budget: lantaarnpalen kopen van zorggeld mag (echt waar), een motie die een fractie tot aftreden oproept (waargebeurd) is een beetje dom.
Al dat geploeter levert ogenschijnlijk weinig op, zowel qua vergoeding als maatschappelijk resultaat. Het is niet goed of het deugt niet, het gaat er vooral om dat je betaalt wat de regio of de straat bepaalt. We laten dit als samenleving gebeuren. Ben je gekozen, dan is het ‘gefeliciteerd, een bloemetje en veel succes!’ Vervolgens mag je fijn gaan vrij zwemmen in die meters stukken, eindeloze telefonades en oeverloos overleg. Je hebt geen idee wat het verschil is tussen de algemene uitkering en een specifieke, het onderscheid tussen een ontheffing en een vergunning stond ook al niet in de stukken, en dat je beleefdheidshalve pas moties indient in de tweede termijn, daar heb je nog nooit van gehoord.
Negenduizend raadsleden geven per jaar samen 60 miljard euro uit. Ze plakken voor meer dan 6 miljoen euro per raadslid onder andere publieke pleisters en beslissen voor 17 miljoen mensen over welzijn en welvaart en een duurzame toekomst voor onze kinderen. Dit ‘alles doen’ is een maatschappelijk voorrecht, geen corvee. Raadsleden zijn geen werknemers van de publieke zaak, maar zaakwaarnemers van het publiek. Dit perspectief geeft ruimte om te breken met het geklaag over de leden van de raad, al moeten zij hier vooral zelf mee slag.
Scholingsfondsje
Een voorzet. Eén. Raadslid zijn is geen loopbaan, maar een roeping. Jarenlang publiek geploeter betaalt zich niet uit in een recht op pluche. In de politiek zijn prestaties uit het verleden geen garantie voor de toekomst. Je bent zaakwaarnemer die de samenleving een beetje verandert, om daarna het stokje door te geven. Twee. Een zaakwaarnemer staat niet op een loonlijst. De raadsvergoeding is dan ook geen inkomen, maar een tegemoetkoming voor geploeter.
Drie. Kennis resulteert in kwaliteit. Wel 60 miljard uitgeven en permanent inwoners vertellen hoe zij leven moeten vanuit een preventietaak? Dan graag op basis van kennis en vaardigheden. Het is dan ook niet best dat gemeenteraden slechts enkele procenten van hun raadsbudget besteden aan de eigen opleiding. Daar hoeven hun ambtenaren of bijstandsgerechtigden niet mee aan te komen.
Een goed toegeruste raad is gewoon te koop met geld voor scholing, onderzoeksfaciliteiten en een degelijke rekenkamer. Het is mooi dat ondersteuning voor raadsleden tot het regeerakkoord wist door te dringen en het rijk met een scholingsfondsje komt, maar dat is in wezen een zwaktebod. Gemeenten staan op hun strepen als het hun autonomie betreft, maar de kwaliteit van hun bemanning, is dat opeens eens rijkstaak? De investering laat zich immers snel uitbetalen in betere debatten, gezag en goed bestuur. Meer geld voor ondersteuning is goed uit te leggen: je neemt inwoners serieus door je druk te maken over hun noden, maar ook door na te gaan of je wel competent bent om hun wereld te verbeteren.
Vier en tot slot: durf te laten. De publieke zaak waarnemen betekent ‘alles doen’, maar niets doen is soms beter. Niet iedere misstand is direct een vraag aan het college waard en de wereld verbeteren per motie is omslachtig. Laat de stukken achter op het stadhuis en trek de deur achter u dicht. Doe als uw burgemeester en trek uw dorp of stad in en neem waar. Ga keukentafelen en stel met mij vast dat je in het stadhuis alleen de samenleving niet verandert. Daar heb je als publieke bemanning elkaar en de keukentafel voor nodig.
Kirsten Veldhuijzen, coördinerend adviseur bij de Raad voor het Openbaar Bestuur en lid van de Rekenkamer Delft.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.