Advertentie

Een politiek referendum helpt

Op 13 mei promoveerde de Groningse bestuurswetenschapper Jan Lunsing aan de Universiteit van Twente op een proefschrift over ‘De kloof’. Ondertitel van het geschrift: ‘Effecten van transparant welstandstoezicht, buurtbudgetten en referenda op de door burgers waargenomen afstand tot het bestuur’.

22 mei 2015

Een belangrijk deel van het onderzoek gaat over de vraag of een referendum een goed instrument is om de burgers beter bij het bestuur te betrekken. Lunsing heeft zich daarbij vooral georiënteerd op de beide referenda die in 2001 en 2005 in de stad Groningen werden gehouden over de inrichting van het stadshart.

Ook in tal van andere gemeenten hebben de afgelopen decennia referenda plaatsgevonden, waarbij een nogal wisselend beeld is ontstaan over de betekenis en effecten van die volksraadplegingen. Soms was de vraagstelling ondeugdelijk. In veel gevallen zijn er hoge drempels om een referendum geldig te verklaren. Bindende referenda zijn nog steeds niet mogelijk. In de sfeer van de regelgeving – referendumverordeningen – bestaat er de gebruikelijke Nederlandse rommelpot.

En over de precieze opzet van het referendum als effectief instrument van burgerparticipatie bestaat de grootst mogelijke onduidelijkheid. En dat alles samen is waarschijnlijk de oorzaak van het feit dat de frequentie van die referenda de afgelopen jaren sterk is afgenomen. In dat verband is vooral cruciaal dat we tot nu toe in Nederland niet in staat zijn geweest om de volksraadpleging vorm te geven als een politiek referendum. Vooral politieke referenda kunnen een wezenlijke bijdrage vormen aan de verkleining van de kloof tussen burgers en bestuur. Het politieke referendum neemt als uitgangspunt dat de overheid als instituut – bijvoorbeeld de nationale overheid of de gemeente – in de referendumcampagne prudent opereert en een zekere neutrale positie inneemt.

Het betekent dat bij een referendum over een voorstel van college c.q. raadsmeerderheid de gemeente geen grote fondsen beschikbaar mag stellen voor de ja-campagne, geen ambtenaren mag inzetten, geen glossy folders mag maken met rozengeur en maneschijnverhalen et cetera. Dit vanwege het gelijkheidsprincipe. De andere partij – burgers, maatschappelijke organisaties – verkeren veelal in een ongelijke positie. Het betekent ook dat bestuurders – colleges, regering etc. – in zekere zin delen in die neutraliteit en zich daardoor terughoudend moeten opstellen.

Die terughoudendheid geldt echter in geen enkel opzicht voor fracties uit de volksvertegenwoordiging en de politieke partijen. Juist zij kunnen zich in een referendumcampagne scherp profileren. De praktijk laat echter zien dat bij referenda de meeste politieke partijen achterover leunen. Veelal in de hoop dat door de drempels er geen geldige uitspraak zal zijn, maar veel meer omdat het referendum als een vorm van protest wordt gezien waarmee men zich niet of niet al te veel mee wil inlaten. Er is dan geen sprake van een politiek referendum, maar van een conflict tussen burgers en de gemeente als instituut en raadsmeerderheid.

Zolang die vorm blijft domineren, wordt het niks met het referendum. Pas als politieke partijen het referendum gaan omarmen en er een echt politíek referendum ontstaat, is er een gerede kans dat dit de burgers beter betrekt bij het openbaar bestuur.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie