De (on)macht van het comité
Deze week treedt een nieuwe voorzitter van het Comité van de Regio's aan. Idealiter fungeert het Comité als brug tussen decentrale overheden en Europa. In de praktijk is de macht van het orgaan beperkt.
‘Het Comité van de Regio’s is zwakker dan het zou kunnen zijn. Ik ben nu zes jaar Europarlementariër en merk er te weinig van. Het is onzichtbaar. Zelfs voor mij, terwijl ik het Comité ken omdat ik er als ambtenaar heb gewerkt.’ Aan het woord is Sophie in ’t Veld (D66).
‘De leden van het Comité werken hard, daar ben ik van overtuigd. Maar ze zijn slechts een paar keer per jaar in Brussel. Het ambtelijk apparaat van het Comité zou meer zijn best moeten doen standpunten in te brengen bij de Europese Commissie. Bijvoorbeeld over staatssteun in relatie tot publieke diensten, zoals openbaar vervoer. Ik hoor niets over dat onderwerp terwijl het de lokale en regionale overheden overduidelijk raakt.’
Ben Hoetjes, bijzonder hoogleraar Regiobestuur in Internationaal Perspectief aan de Universiteit Maastricht, snapt de kritiek van In ’t Veld, maar plaatst er een kanttekening bij. ‘Vijftien jaar geleden, toen het Comité van start ging, was er een flinke spanning tussen deze instelling en het Europees Parlement. Europarlementariërs vonden dat zíj het Europese volk vertegenwoordigden. De bemoeienis van regionale en lokale bestuurders was daar niet voor nodig. Die spanning is in de loop van de jaren verdwenen. Wel speelt nog steeds de vraag wat de adviezen van het Comité waard zijn. Als deze Europese instelling hetzelfde roept als een andere, is de meerwaarde nihil. Mogelijk is dat anders wanneer het Comité een afwijkend geluid laat horen, maar ik denk niet dat je dit moet overschatten.’
Hoetjes vindt het Comité vooral waardevol als ‘brug’ van lokale en regionale overheden naar de EU. ‘Bestuurders van decentrale overheden gaan naar Brussel en ontdekken daar hoe belangrijk Europa is. Ze moeten niet de illusie hebben dat ze een rol van betekenis spelen in de besluitvorming. De Europese Raad is echt niet onder indruk van het Comité’.
Renationalisering
De net afgetreden voorzitter van het Comité van de Regio’s, de Vlaming Luc van de Brande, deed er alles aan zijn instelling in de kijker te spelen. Op uitnodiging van Europarlementariër en voorzitter van de EP-commissie Regionaal Beleid, Danuta Hübner, tevens oud-Eurocommissaris, heeft Van de Brande een hoorzitting gehouden met Johannes Hahn, beoogd Eurocommissaris voor Regionaal Beleid.
‘In tegenstelling tot het parlement heeft ons Comité niet de bevoegdheid een veto uit te spreken over de benoeming van een Eurocommissaris. Maar onze opinie is wel van belang om richting te geven aan het toekomstige beleid. Wat bijvoorbeeld niet aan de orde mag zijn, is renationalisering van het Europese regionaal beleid. Dat beleid is van cruciaal belang voor decentrale overheden die hiervoor niet alleen geld uit Brussel krijgen, maar ook de stimulans om samente werken met lokale en regionale overheden buiten hun eigen land.’
Van den Brande heeft bij Hahn gepleit voor een geïntegreerde aanpak van problemen. ‘Overheden op alle niveaus moeten met elkaar samenwerken, bijvoorbeeld om de klimaatdoelstellingen te halen. We moeten toe naar multilevel governance. Ik pleit er niet voor dat idee vast te leggen in een verdrag. Na acht jaar debat over het ‘grondwettelijk’ verdrag ziet niemand dat natuurlijk zitten.’
Heeft Hahn geluisterd naar Van den Brande? ‘Hij was voorzichtig met zijn antwoorden, maar hij heeft de boodschap begrepen. Een voordeel van Hahn is dat hij komt uit de Oostenrijkse werkelijkheid, een land waarin het regionaal bestuur een belangrijke rol speelt. Hij is het met mij eens dat er in Brussel vooral mét en niet óver lokale overheden moet worden gesproken.’
Als er niet goed naar het Comité wordt geluisterd, heeft het sinds kort een stok achter de deur: de bevoegdheid om tegen besluiten van de Europese Raad en Commissie in beroep te gaan bij het Europees Hof van Justitie. Van den Brande: ‘Van dit recht zullen we intelligent gebruik maken, we zullen het echt doen als het nodig is.’
Hoogleraar Hoetjes wijst er op dat het in beroep mogen gaan bij het Europees Hof van Justitie heel wat lijkt, maar zijn beperkingen heeft. ‘Het gaat om een beroep achteraf dat misschien tot een correctie zal leiden. Het heeft veel meer zin om invloed uit te oefenen in de voorfase, op het moment dat het beleid op papier wordt gezet. Het overtuigen van de Europese Commissie en het Europees Parlement is veel effectiever.’
Ook leden van de Nederlandse delegatie in het Comité van de Regio’s zien in dat dit de beste methode is en proberen daaraan gestalte te geven. Bijvoorbeeld door het vervullen van een rapporteurschap. ‘Voor het profileren van je lidmaatschap van het Comité is rapporteur zijn het ultieme wat je kunt binnenhalen’, zegt Rob Bats (VVD), Europagedeputeerde van de provincie Drenthe. ‘Ik ben belast met het schrijven van een rapport over vergrijzing. Daardoor gaan er vele deuren voor mij open.’
Door zijn rapporteurschap heeft Bats gemakkelijker toegang gekregen tot Europarlementariërs, maar bijvoorbeeld ook tot de World Health Organisation (WHO) die zich eveneens buigt over het vergrijzingsvraagstuk. Een ‘oude rot in het vak’ is burgemeester Ton Rombouts (CDA) van ’s-Hertogenbosch. Hij is al vanaf de start lid van het Comité van de Regio’s (en diens voorloper) en heeft diverse rapporteurschappen vervuld. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan zijn rapport over jeugdbeleid. ‘Het advies in dit rapport luidt: ‘Europa, bemoei je niet te veel met jeugdbeleid.’
Jeugdbeleid is vooral lokaal beleid, het komt tot stand in samenwerking met wijken en verenigingen. Europa zou zich wel tot in alle hoeken van de Unie moeten bezighouden met talentontwikkeling. Brussel kan dit stimuleren door het ondersteunen van voorbeeldprojecten.’ Rombouts is burgemeester en dus een benoemde bestuurder. Volgens het reglement van orde van het Comité is het lidmaatschap voorbestemd voor gekozenen en voor hen die verantwoording moeten afleggen aan direct gekozen.
Is het niet zuiverder als Staten- en gemeenteraadsleden Nederland zouden vertegenwoordigen in het Comité? ‘Het werk van het Comité vergelijk ik altijd met dat van de Eerste Kamer. Die bestaat uit indirect gekozenen en neemt niet zelf besluiten, maar beoordeelt deze. Het kost in het Comité de nodige moeite een zodanige positie te verwerven dat je gelijkwaardig bent aan de leden van andere lidstaten die ook voor het merendeel gekozen bestuurders zijn. Ik denk dat raads- en Statenleden te licht zijn voor deze functie en er te weinig tijd voor hebben.’
Meelifter
‘De Nederlandse leden van het Comité van de Regio’s zijn sowieso licht, als je ze vergelijkt met die uit het buitenland’, stelt hoogleraar Hoetjes. ‘In feite is Nederland een meelifter in het Comité, het is oorspronkelijk een idee van landen als Duitsland en België met respectievelijk deelstaten en gewesten met wetgevende macht. Een bestuurder van een Duitse deelstaat krijg je als gedeputeerde van een provincie echt niet te spreken, ook al ben je lid van het Comité.’ Hij vindt dat raads- en Statenleden beter af en toe naar Brussel kunnen afreizen dan zich in het Comité nestelen. ‘Zij kunnen in hun raad of Statenbestuurders die lid zijn van het Comité voeden en controleren.’
Gedeputeerde Bats communiceert regelmatig met de Staten van Drenthe over zijn activiteiten in Brussel. ‘Bovendien beschouw ik mij als de vertegenwoordiger van de drie noordelijk provincie in het Comité en leg ik verantwoording af in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). Overigens ben ik dat niet verplicht, ik vind het belangrijk om te doen.’
De voorzitter van het Comité, Van de Brande, heeft niet de indruk dat de Nederlandse delegatieleden lichter zijn dan hun buitenlandse collega’s. ‘Wel ervaar ik dat de Nederlandse delegatie, net als sommige andere, sterk bezig is met het behartigen van nationale belangen. Zij zou zich wat meer op Europees niveau moeten bewegen. Het Comité komt op voor álle decentrale overheden in de EU.’
Simone Goedings, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) als coördinator van de Nederlandse delegatie in het Comité, stelt dat het lidmaatschap van het Comité zeker open staat voor raads- en Statenleden. ‘Als iemand zich geroepen voelt: op zich kan en mag dat. Er is wel een wachtlijst van belangstellenden. Er wordt bij een voordracht gekeken naar regionale spreiding, omvang van de gemeente, inhoudelijke kennis en belangstelling, politieke kleur en hoeveel tijd iemand er aan kan besteden. Een economisch expert, is zeer welkom.’
Zichtbaar
Europarlementariër In ’t Veld hoopt dat het Comité van de Regio’s in staat zal zijn meer van zich te laten horen en zien. ‘Het Comité moet beter gebruik maken van de formele instrumenten die het heeft, dan wordt zijn invloed groter. Overigens zijn, los van het Comité, de Nederlandse decentrale overheden buitengewoon goed zichtbaar in Brussel. De lobbyisten in het Huis van de Nederlandse Provincies en van de G4 verrichten uitstekend werk.’
Volgens oud-voorzitter Van de Brande wordt In ’t Veld op haar wenken bediend: ‘Wij vermelden tegenwoordig op onze website welke adviezen wij hebben uitgebracht en welke impact deze hebben gehad. Dat helpt enorm bij het vergroten van de kwaliteit van ons werk. De Europese instellingen nemen ons serieus. Om een voorbeeld te noemen: op verzoek van de Europese Commissie hebben wij onlangs het Euromediterrane assemblee van regionale en lokale overheden (ARLEM) opgericht. Met het doel om in dit deel van Europa concrete samenwerkingsprojecten op gebieden als immigratie, klimaatverandering, stadsontwikkeling en culturele uitwisseling op te zetten.’
Het Comité van de Regio’s
Het Comité van de Regio’s behartigt de belangen van de lokale en regionale overheden van de 27 EU-lidstaten bij de Europese overheid. In bepaalde gevallen zijn de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie verplicht advies te vragen aan het Comité. De Raad, Commissie én het Europees Parlement mogen dit ook uit eigen beweging doen. Het Comité heeft tevens het recht ongevraagd advies uit te brengen.
In het in december 2009 van kracht geworden Verdrag van Lissabon is de formele positie van het in 1994 opgerichte Comité verstevigd. Het wordt met naam en toenaam genoemd in dit verdrag en heeft nu het recht om in beroep te gaan bij het Europees Hof van Justitie. Dat beroep is mogelijk tegen besluiten van de Raad en Commissie die strijdig zijn met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het Comité van de Regio’s telt 344 leden. In beginsel zijn dit gekozen lokale en regionale volksvertegenwoordigers of bestuurders.
De Nederlandse delegatie bestaat uit twaalf leden en twaalf plaatsvervangers. De Raad van Ministers benoemt de leden van het Comité. De Nederlandse leden worden voorgedragen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op advies van het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Nederlandse leden en hun plaatsvervangers zijn in het dagelijks leven wethouder, gedeputeerde, burgemeester of Commissaris van de Koningin. Direct gekozen volksvertegenwoordigers ontbreken vooralsnog.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.