Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

In de geest van Thatcher

Door het allesoverheersende accent op bezuinigingen blijft onderbelicht wat premier Rutte en de zijnen voor hebben met de samenleving. Kijkt het kabinet eensluidend aan tegen de rol van de overheid of zit er licht tussen? Een zoektocht naar aanwijzingen voor de ‘rechtse maatschappij’ in de toespraken van Rutte en de ministers Verhagen en Donner.

16 september 2011

‘There is no such thing as society.’ Het zijn gevleugelde woorden van Margareth Thatcher, gesproken tijdens een interview op 23 september 1987 voor het Britse damesblad Woman’s Own. Het citaat figureert momenteel op YouTube onder beelden van de rellen in Britse steden van afgelopen zomer, als bewijs hoe verkeerd het met een land kan aflopen wanneer zijn regering het bestaan van een maatschappij als zodanig ontkent. Tal van commentatoren wezen op het ontbreken van een door de overheid toegestoken hand, waardoor jongeren het recht in eígen hand namen.

 

Minister Donner van Binnenlandse Zaken redeneerde in een toespraak voor het Montesquieu Instituut eind augustus precies andersom. Hij vroeg zich af of deze jongeren, die zich volgens hem op geen enkele manier meer verantwoordelijk voelen voor wat dan ook, juist niet het resultaat zijn van de mantel der overheidsliefde. ‘Als dat de houding en mentaliteit is die we met decennia van overheidsingrijpen en -zorg hebben gegenereerd, dan is er alle reden om ons af te vragen of we daarmee niet op het verkeerde spoor zitten’, zei hij.

 

Ontsporen of gedijen mensen bij veel of bij weinig overheidsingrijpen? Het is een vraag die nog steeds een scheidslijn vormt tussen politiek links en rechts. Rechtse ideologen stellen doorgaans dat overheidsbemoeienis slecht is (met uitzondering van veiligheid).

 

Ook het regeerakkoord van het huidige kabinet ademt deze geest. Rutte zelf haalde eind vorig jaar tijdens een toespraak voor het midden- en kleinbedrijf de voormalige Amerikaanse president Reagan aan, voor wie de meest angstaanjagende woorden waren: ‘I’m from the government and I’m here to help’. ‘Dat ligt in onze Nederlandse poldercultuur natuurlijk allemaal iets genuanceerder, maar er zit wel degelijk een kern van waarheid in’, voegde hij toe.

 

Voor een ‘rechts maatschappijbeeld’ is Thatcher een ideaal referentiekader. Met afstand is ze de meest visionaire rechtse premier in de naoorlogse geschiedenis van Europa. Haar hoogste doel was niet de Britse overheidsfinanciën op orde brengen, maar het letterlijk breken van alles wat zij bestempelde als socialistisch, en dat was nogal wat. Thatcher stond voor een maatschappij waarin niet de overheid, maar eigen verantwoordelijkheid en volkskapitalisme de sleutelbegrippen zijn. Mensen zijn volwaardige burgers als ze door middel van bezit deel uitmaken van het economische leven. Het bereiken van ‘popular capitalism’ noemde ze niet minder dan een ‘kruistocht’.

 

Maar met haar ontkenning van het bestaan van ‘de maatschappij’ is iets vreemds aan de hand. Uit het letterlijke transcript van dit roemruchte interview blijkt dat de quote ‘there is no such thing as society’ geen recht doet aan wat ze bedoelde. In feite staan ‘de overheid’ en ‘de maatschappij’ in de ogen van Thatcher voor hetzelfde: het collectieve. Een wat uitgebreidere (maar samengevatte) vertaling van het bewuste interview luidt: ‘Ik denk dat we een periode hebben gehad waarin te veel mensen het idee hadden dat het de taak van de overheid was om hun problemen op te lossen. “Ik ben dakloos, dus de overheid moet me een huis geven.” En: “Waarom zou ik gaan werken voor mijn geld? Ik kan net zoveel steun krijgen.” Ze leggen hun problemen neer bij de maatschappij. Maar wie is “de maatschappij”? There is no such thing.’

 

Thatcher bedoelde dat ‘de maatschappij’ een abstract begrip is, een optelsom van het doen en laten van individuen. ‘Wat wel bestaat,’ zo zei ze, ‘is een tapijtwerk van mannen en vrouwen. De schoonheid van dit tapijt hangt af van de vraag in hoeverre deze mannen en vrouwen bereid zijn voor zichzelf te zorgen en zich in te spannen voor misdeelden.’

 

Als de stiksels van dit patchwork toch niet sterk genoeg blijken voor een menswaardig bestaan, dan vult de overheid aan, voegde ze eraan toe. De overheid is er niet om al je problemen op te lossen. Zorg voor jezelf en voor je naasten. In laatste instantie is er de overheid, die bijpast. Dat was kort gezegd Thatchers maatschappijbeeld. Een beeld waarbij een kwart eeuw na dato niet alleen rechts zijn vingers aflikt.

 

Waar staat het kabinet-Rutte ten opzichte van Thatchers ideologie? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Dat komt doordat de Nederlandse bewindspersonen er nogal verschillende beelden op na houden. Het huidige kabinet is er vooralsnog niet in geslaagd een heldere rechtse ideologie te presenteren, een maatschappijbeeld dat mensen duidelijk maakt waartoe alle pijnlijke ingrepen van nu moeten leiden, afgezien van het op orde brengen van de overheidsfinanciën. En dat terwijl de geesten rijp zijn voor zo’n rechts maatschappijbeeld, veel meer dan in Thatchers tijd.

 

Drie richtingen

 

Afgaande op hun publieke toespraken zijn er ten minste drie denkrichtingen. Premier Rutte benadrukt vooral dat ‘de overheid’ moet ophouden met de samenleving lastigvallen.

 

Voor minister Verhagen is de overheid daarentegen nog steeds het middelpunt en moet ze haar best doen de samenleving mee te krijgen.

 

Minister Donner is op zijn beurt vooral op zoek naar andere sturingsmechanismen dan markt of overheid. Hij zoekt zijn heil in ‘sociale samenwerking’ en komt met de uitwerking daarvan dicht in de buurt van Thatchers ideologie.

 

Rutte houdt het in zijn publieke toespraken simpel. Hij toont nauwelijks vertrouwen in het probleemoplossend vermogen van de reusachtige organisatie waarvan hijzelf de leider is. Rutte vertelt vooral wat de overheid níet kan en níet moet doen. De overheid moet ‘niet te veel in de weg lopen’; ‘nieuwe ideeën komen niet uit Den Haag’; en ‘de overheid is er niet om alles dicht te regelen’. Zelfs als hij formuleert wat de overheid wel moet doen, beschrijft hij wat ze moet laten: ‘De overheid heeft een bescheiden rol en moet vooral voor een paar dingen zorgen: goed onderwijs, weinig regels en lage belastingen.’

 

Het is onduidelijk in welke onzichtbare hand Rutte gelooft, maar hij is ervan overtuigd dat ‘baanbrekende oplossingen’, ‘cultuurverandering’ en ‘echte innovatie’ ontstaan als de overheid terugtreedt. Zeker, het is rechts om te denken dat problemen vanzelf ophouden te bestaan als de overheid zich er niet mee bemoeit. Maar onduidelijk blijft hoe Rutte’s rechtse maatschappij er uitziet.

 

Verhagen zit ideologisch geheel anders in elkaar. Hij wil herijking van het poldermodel. ‘Een aanpak die voortbouwt op onze traditie van samen werking en overleg’, maar dan in een nieuw jasje, ‘om veel instituties bij de tijd te houden’. In Verhagens optiek kiest het kabinet ‘fundamenteel voor minder overheid en meer samenleving’.

 

Getuige de opvattingen van Rutte is het maar zeer de vraag hoe ‘fundamenteel’ die keuze is. Met minder overheid bedoelt Verhagen vooral een kleinere overheid. Want ondertussen blijft de overheid wel de spil waar de samenleving om draait. De overheid geeft ‘vertrouwen waar het kan, maar controleert waar het moet’.

 

Het kabinet wil in de belevingswereld van Verhagen ‘samen met betrokken actoren ons beleid vormgeven’ en ‘goed luisteren naar ons veld’. Dit is nauwelijks rechts te noemen, het is de machtspoliticus die spreekt. Verhagen denkt vooral in de aloude CDAgeest van ‘we run this country’ (al schijnt ook die gevleugelde uitspraak uit 1986 in werkelijkheid anders te zijn gedaan).

 

De echte ideologische exegese komt van Donner. In zijn ‘normale’ toespraken benadrukt hij de pragmatische redenen voor een kleinere overheidsrol: er zijn straks te weinig mensen om al die overheidstaken uit te voeren. Maar als hij de ruimte krijgt, schetst hij een maatschappijvisie die intellectueel ver uitstijgt boven wat Rutte en Verhagen te berde brengen en die wellicht in Thatcheriaanse termen het stempel ‘rechts’ mag dragen.

 

‘Sociale samenwerking’

 

Niet wantrouwen, maar te veel vertrouwen in de overheid heeft de afgelopen 50 jaar gezorgd voor een ‘gestage expansie van overheidszorg’, zo betoogt Donner. ‘In dat proces is burgers geleidelijk iedere andere verantwoordelijkheid dan de verantwoordelijkheid voor zichzelf uit handen genomen. De zorgende overheid loste het wel op.’ Hier loopt Donner niet helemaal gelijk op met Thatcher, maar in een goed gesprek zouden ze er wel uitkomen.

 

De overheid heeft zich ontpopt tot ‘albedil’, die burgers reduceerde tot ‘consument van overheidsdienstverlening’. Ondertussen raakten die burgers vervreemd van hun ‘burgerlijke verantwoordelijkheid voor de eigen leefomgeving, de medeburgers en de oplossing van maatschappelijke vraagstukken’, analyseert Donner.

 

Het aardige van Donner is dat hij met oplossingen komt, althans, met denkrichtingen die leiden tot een andere verhouding tussen overheid en burgers. Hoe creëer je een samenleving waarin burgers verantwoordelijkheid hebben en nemen voor hun omgeving? Het juiste antwoord is volgens Donner niet ‘het versterken van vertrouwen in de overheid of het verbeteren van de bestuurlijke organisatie’. Meer vertrouwen in de overheid zal immers juist opnieuw leiden tot afwentelmechanismen.

 

Boven maatschappelijke ordening door de overheid of de markt, stelt hij maatschappelijke ordening door ‘sociale samenwerking’ als alternatief. ‘Een democratische rechtstaat berust uiteindelijk op het bewustzijn bij burgers dat men gezamenlijk zelf verantwoordelijk is voor de oplossing van maatschappelijke vraagstukken’, zo luidt de kern van zijn boodschap.

 

Donner draagt dezelfde maatschappijvisie uit als de huidige Britse regering: van big government naar big society. Daarbij moeten we er rekening mee houden, zo waarschuwt hij, dat ‘sociale samenwerking’ niet tot uniforme oplossingen leidt, dat controle op de ontwikkeling ervan niet mogelijk is en dat iedereen moet aanvaarden dat er ook in die sociaal samenwerkende maatschappij dingen misgaan. Als de overheid daar niet tegen kan en toch weer teruggrijpt op het stellen van regels, komt er van sociale samenwerking niets terecht, meent Donner.

 

Dit neemt niet weg dat de overheid wel degelijk een rol te spelen heeft. ‘Vertrouwen op sociale samenwerking vergt ook ruimte voor ondersteuning van wie minder goed uit de voeten kan met de verantwoordelijkheden die dit impliceert.’ Daarmee komt Donner dicht in de buurt van de woorden van Thatcher.

 

Of Donners maatschappijbeeld de kans krijgt om tot wasdom te komen, hangt volgens hem af van ‘ons vermogen de geest van wantrouwen, verwijten en afgeven op elkaar weer terug in de fles te krijgen. Hoe minder we daartoe bereid zijn, hoe meer de overheid nodig is om ons allen onder één noemer te brengen.’ Wantrouwen jegens elkaar noopt tot vertrouwen op de overheid, is samengevat de stelling van ideoloog Donner. Zo bekeken is het de huidige gedoogpartner die hem de ruimte ontneemt om zijn rechtse maatschappijbeeld handen en voeten te geven.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie