Wel of geen voorwaardelijke ontbinding onder de WWZ?
Wel of geen voorwaardelijke ontbinding onder de WWZ? Prejudiciële vragen aan Hoge Raad rond ontslag tiranniserende verpleegkundige
Prejudiciële vragen aan Hoge Raad rond ontslag tiranniserende verpleegkundige
Voor de inwerkingtreding van de WWZ was het staande praktijk dat een ontslag op staande voet werd gevolgd door een verzoek tot ontbinding “voor zover vereist”. Daarmee werd aan de kantonrechter gevraagd om de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het onverhoopte geval dat het ontslag op staande voet in rechte geen stand houdt.. Zo’n voorwaardelijke ontbinding had tot doel om de (loon)kosten voor de werkgever te beperken in het geval dat de arbeidsovereenkomst niet door het ontslag op staande voet zou zijn geëindigd. Indien het voorwaardelijk ontbindingsverzoek wordt toegewezen, was daarmee namelijk een tweede – definitieve – einddatum gegeven.Deze Enschedese zaak draait om het ontslag van een verpleegkundige van Mediant, een stichting voor geestelijke gezondheidszorg. De medewerker was in dienst getreden in 2007. Op zijn functioneren viel volgens de functioneringsverslagen niets aan te merken, tot in februari van dit jaar klachten werden geuit over wangedrag jegens patiënten. Werkgever nam dat hoog op, zette betrokkene op non-actief en stelde een onderzoek in. De uitkomst daarvan was dat de werknemer zich jegens personeel en patiënten schuldig had gemaakt een seksueel grensoverschrijdend gedrag, fysiek geweld, verbale agressie en denigrerend pestgedrag. Zo’n tiranniserende verpleegkundige wenste Mediant niet in haar organisatie te handhaven, en zij verleende hem dan ook ontslag op staande voet.
Kort na het ontslag op staande voet diende Mediant een ontbindingsverzoek in, waarin zij de kantonrechter verzocht
1) als het ontslag op staande voet stand houdt de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden voor het geval de arbeidsovereenkomst in hoger beroep wordt hersteld en
2) voor het geval dat het ontslag op staande voet geen stand houdt de arbeidsovereenkomst (onvoorwaardelijk) te ontbinden. Voorwaardelijke ontbinding mogelijk onder de WWZ? De rechter stelt zich in de tussenbeschikking van 26 april 2016 hardop de vraag of een voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder de WWZ nog mogelijk is, gelet op het feit dat ten eerste de buitengerechtelijke vernietiging van een ontslag op staande voet niet langer mogelijk is, en voorts dat ontslag in hoger beroep niet alsnog kan worden vernietigd, omdat het gerechtshof alleen over kan gaan tot een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst (met ingang van een door het hof te bepalen datum) of toekenning van een billijke vergoeding. Vraag daarbij is voorts, zo noteert de kantonrechter, of die – nieuwe – arbeidsovereenkomst op voorhand op grond van een voorwaardelijk ontbinding kan eindigen.
De kantonrechter geeft vervolgens in een – voor de liefhebbers lezenswaardig – exposé de huidige stand van zaken zoals vervat in de verschillende zienswijzen uit de literatuur en rechtspraak weer. Daaruit volgt dat er allesbehalve consensus is rond de voorwaardelijke ontbinding. Vanwege de “veelheid aan verschillen” in benadering is de kantonrechter van mening dat het van belang is om, voordat over de (voorwaardelijke) ontbinding van de verpleegkundige in kwestie kan worden geoordeeld, duidelijkheid te verkrijgen van de Hoge Raad. En passant wenst zij dat de Hoge Raad ook een uitspraak doet over de vraag of het bewijsrecht ten volle van toepassing is op de (voorwaardelijke) ontbindingsprocedure. Voor de invoering van de WWZ werd aangenomen dat de ontbindingsprocedure geen ruimte biedt voor toepassing van het bewijsrecht, omdat het karakter van de ontbindingsprocedure als gevolg van de WWZ is gewijzigd, kan daar nu anders tegenaan worden gekeken.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen. De werkgever maakte bezwaar, omdat die vragen de procedure onnodig zouden vertragen, en omdat het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2016:1717) zich ondertussen ten faveure van de voorwaardelijk ontbinding had uitgesproken. Het vertragingsargument passeerde de kantonrechter echter, op basis van haar verwachting dat de vertraging wel meeviel, en bovendien is de verwachting dat met het antwoord van de Hoge Raad juist eerder duidelijkheid wordt verkregen. En dat het Hof Den Bosch inmiddels vond dat voorwaardelijke ontbinding onder omstandigheden mogelijk is, maakte de zaak volgens de kantonrechter onvoldoende duidelijk, omdat het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2016:3215) voorwaardelijke ontbinding juist niet langer mogelijk acht. De kantonrechter stelt op basis daarvan met gevoel voor understatement vast: “van een eenduidige visie op de mogelijkheid tot voorwaardelijke ontbinding over te gaan blijkt (nog) niet.”
De kantonrechter Enschede blijft er dus bij dat het wenselijk is de Hoge Raad prejudiciële vragen voor te leggen. Mediant en de gewezen verpleegkundige moeten geduldig zijn. In de tussentijd zit er bij nieuwe ontslagen op staande voet niet veel anders op dan zekerheidshalve toch maar voorwaardelijk ontbinding te vragen. Ook die procedure zal vervolgens vermoedelijk worden aangehouden, omdat de kantonrechter het oordeel van ons hoogste rechtscollege bij de beoordeling zal willen betrekken. Capra Advocaten kijkt reikhalzend naar dit oordeel uit en zal u daarover via deze nieuwsbrief uiteraard op de hoogte houden.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.