Mr. M.J.M. (Marco) Schoonhoven
Integriteit van het openbaar bestuur is een groot goed. Schendt een ambtenaar de eisen die de ambtelijke integriteit aan hem stelt heeft hij rechtspositioneel een zwaar probleem. De lat ligt hoog. Zelfs de schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden. Gebeurt dit niet dan kan dat, de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is duidelijk, zelfs leiden tot strafontslag. Voor medewerk(st)ers/ambtenaren die een voorbeeldfunctie of een publieksfunctie hebben, geldt dit nog sterker. Wij hebben immers als samenleving recht op een integere overheid.
Uiteraard geldt de integriteit van het openbaar bestuur ook voor haar bestuurders. Wordt een wethouder, burgemeester of anderszins een vertegenwoordiger van een dagelijks bestuur bij de overheid onderwerp van een integriteitsdiscussie dan wordt deze discussie niet zozeer beheerst door de rechtspositie, maar door de consequenties die de politiek daaraan wenst te verbinden.
Een burgemeester of een wethouder bijvoorbeeld die zich schuldig maakt aan de schijn van belangenverstrengeling kan door de raad ter verantwoording worden geroepen. De ultieme consequentie is dat bij een schijn van belangenverstrengeling het vertrouwen wordt opgezegd en het lid van het dagelijkse bestuur genoodzaakt wordt de politieke arena te verlaten.
Hoe anders is dit bij het raadslid. Ook raadsleden vormen onderdeel van het openbaar bestuur. Sterker nog: zij vertegenwoordigen in de gemeenteraad het hoogste orgaan van de gemeente. Het is dan ook niet voor niets dat ook aan raadsleden integriteitseisen worden gesteld. Deze zijn neergelegd in ondermeer de door de Gemeentewet voorgeschreven Gedragscode. Hoe vreemd is het dat bij een overschrijding van de voorwaarden uit die Gedragscode, bijvoorbeeld doordat er een schijn van belangenverstrengeling is ontstaan, er voor dat raadslid geen politieke- of anderszins juridische consequenties hebben te gelden. Het wordt immers aan de verantwoordelijkheid van het raadslid zelf overgelaten om bij een schending van de eigen integriteit daaraan consequenties te verbinden. Doet hij of zij dat niet en legt hij of zij een en ander gewoon naast zich neer dan is het uiteindelijk slechts de kiezer bij de volgende verkiezingen die het gedrag kan afstraffen.
Het is toch merkwaardig dat een vertegenwoordiger van het hoogste bestuursorgaan niet aangesproken kan worden op een integriteitsschending, terwijl het apparaat waar hij uiteindelijk door middel van het toezicht op het Dagelijkse Bestuur leiding aangeeft voor eenzelfde gedraging met ontslag bedreigd kan worden? Wellicht dat aan de gemeenteraad de bevoegdheid tot “zelfreinigend vermogen” toegekend zou moeten worden. Ik realiseer mij dat ook dit tot discussie aanleiding kan geven, de thans gehanteerde systematiek is echter halfslachtig en onbevredigend.
Stel ik heb Pim Fortuyn vermoord. En na een aantal jaren kom ik vrij. Als de rechter niet mijn passief/actief kiesrecht heeft afgenomen mag ik grondwettelijk gewoon meedoen met de verkiezingen. Kan ik Raadslid en zelfs wethouder worden. Hoe wil je dat voorkomen? Grondwet wijzigen?