bestuur en organisatie / Partnerbijdrage

Veranderingen in het onderwijs: om ziek van te worden!

Veranderingen in het onderwijs: om ziek van te worden!

11 maart 2013

AfbeeldingMr. drs. M.L.M. (Mark) van de Laar

 

In het onderwijs zijn al jaren de nodige ontwikkelingen gaande, die ook van invloed kunnen zijn op de arbeidsverhoudingen. In onze praktijk is dit merkbaar. Ook in de arbeidsrechtelijke jurisprudentie komen deze ontwikkelingen namelijk tot uitdrukking.

Een recente uitspraak van ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, is daar een goed voorbeeld van. Het gaat om een arrest van 18 januari 2013 (LJN: BY2586). Daarin is aan de orde wat enkele jaren geleden speelde: de overgang naar competentiegericht onderwijs. Dit is onderwijs dat is gericht op het bijbrengen van competenties, op praktische vaardigheden dus, die aansluiten bij de beroepspraktijk. Thans zou men zeggen: beroepsgerichte kwalificatiestructuur.

Gezien de vele andere ontwikkelingen die ongetwijfeld nog komen gaan (zie het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’), en die kunnen leiden tot vergelijkbare problematiek, is het volgens ons goed deze uitspraak onder uw aandacht te brengen.

Het ging in deze casus om een docent bij een onderwijsinstelling voor beroepsonderwijs (een opleidingscentrum), waar ongeveer 1.000 medewerkers in dienst waren. Deze docent, met een perfectionistische inslag, was daar vanaf 1 augustus 1978 werkzaam. Tijdens het dienstverband is hij meerdere malen uitgevallen wegens spanningsklachten, en op een gegeven moment definitief. Dit leidde tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever (per 1 februari 2007).

De docent stelde dat de opzegging ‘kennelijk onredelijk’ was, en vorderde daarom van zijn voormalige werkgever een schadevergoeding. Nadat de werkgever dit had geweigerd, vroeg de docent de kantonrechter om een oordeel. Deze kende de werknemer vervolgens een bedrag van maar liefst EUR 72.000,- toe (LJN: BK1218).

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Leeuwarden de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd (LJN: BT8477). De onderwijsinstelling stelde vervolgens cassatie in bij de Hoge Raad. Maar de Hoge Raad heeft daarop geen inhoudelijke uitspraak gedaan. Volgens de Hoge Raad “nopen de klachten tegen de uitspraak van het Hof niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling”. Kort en krachtig, maar niet bevredigend.

Maar het arrest van de Hoge Raad is toch van belang, alleen al omdat een uitspraak van de Hoge Raad – ook deze - vergezeld gaat van een beoordeling door de Advocaat-generaal. Een ‘conclusie’. Dit is een soort advies aan de Hoge Raad. Dit advies is belangrijk en, zeker in dit geval, leerzaam. Daarvoor zijn vooral de feiten van belang.

Terug daarom naar de casus, want ondanks de vele interessante procedurele aspecten van deze zaak, gaat het vooral om de feiten. Het is wat dat betreft ook goed om het oordeel van de kantonrechter (7 oktober 2009), dat dus in stand bleef, er nog eens op na te lezen. Ook de Advocaat-generaal lijkt zich te kunnen vinden in deze uitspraak.

Zoals gezegd stelde de docent dat er sprake was van een kennelijk onredelijke opzegging. Wat houdt dit eigenlijk in, een ‘kennelijk onredelijke opzegging’? Dit begrip is in de wet geregeld (art. 7:661 BW). Een opzegging kan op grond daarvan vanwege meerdere redenen kennelijk onredelijk zijn. Eén reden daarvan is als de werknemer door het ontslag onevenredig in zijn belangen is geschaad. Daarvan kan onder meer sprake zijn als de werkgever zijn re-integratieverplichtingen tegenover de zieke werknemer niet is nagekomen. In de onderhavige zaak stelde de docent dat hiervan sprake was.

De docent kreeg hierin dus gelijk. De kantonrechter oordeelde namelijk dat de werkgever de arbeidsorganisatie had moeten aanpassen, namelijk door het “herverkavelen van functies”. Er had de docent dus een andere, aangepaste functie aangeboden moeten worden, rekening houdend met zijn beperkingen. Verder oordeelde de kantonrechter dat de werkgever, die onder meer aanstuurde op outplacement, te snel had gekozen voor een exit-traject.

De werkgever moest daarom betalen. Een standaardformule hiervoor bestaat echter niet. De rechter achtte in deze zaak een aanvulling op de WIA-uitkering, over een periode van vier jaar, passend. Een fors bedrag, dat de werkgever dus had kunnen besparen door zorgvuldiger te handelen.

De werkgever heeft in de procedure vanzelfsprekend verweer gevoerd. Deze stelde bijvoorbeeld dat de arbeidsongeschiktheid van de docent niet werkgerelateerd was. Maar de kantonrechter oordeelde, gemotiveerd, dat de spanningsklachten wel degelijk voor een deel door het werk kwamen. Daar waar dat anders was, kwam dit overigens wel voor rekening en risico van de docent. Maar het ziekteverzuim was volgens de rechter dus ook te wijten aan de overgang naar het competentiegerichte onderwijs. En een goed werkgever heeft er volgens de rechter “rekening mee te houden dat mogelijk niet alle werknemers subjectief in staat zijn de last van een dergelijke overgang te dragen”.

Maar de werkgever vond dat zij een type docent kent die breed inzetbaar moest zijn. De werkgever stelde ook: “er wordt geen organisatie om de mensen heen gebouwd”. De docent viel volgens de werkgever ook uit vanwege zijn karakter. Maar dit ziet de rechter in dit geval dus iets genuanceerder. Soms moet de organisatie daarom wel degelijk worden aangepast aan de (zieke) medewerkers, zoals overigens ook al bleek uit eerdere jurisprudentie (HR 13 december 1991, LJN: ZC0448).

De werkgever stelde overigens dat hij zich gebaseerd had op een oordeel van UWV. Volgens de rechter mocht de werkgever echter in dit geval niet zonder meer vertrouwen op dit oordeel. De invulling van de wettelijke inspanningsverplichting mocht niet van het oordeel van UWV afhangen. Overigens waren er in deze zaak wel degelijk adviezen etc. die de werkgever hadden kunnen bewegen anders te handelen dan hij heeft gedaan.

In deze zaak speelt ook het oordeel van de Commissie van Beroep een rol. De docent had over de opzegging immers – op grond van de CAO BVE – een oordeel van deze Commissie gevraagd, maar dit oordeel was blijkbaar in het voordeel van de onderwijsinstelling uitgevallen. Deze laatste is gebonden aan dit oordeel. De Advocaat-generaal zet echter vraagtekens bij de uitspraak van de Commissie. In de uitspraak van de Commissie werd verwezen naar het feit dat de docent in het kader van zijn re-integratie werd geplaatst in een klas met kinderen met – nota bene - ADHD. Voor de Commissie was dit blijkbaar geen reden het beroep gegrond te verklaren. Maar volgens de rechter had de werkgever hiermee “weinig deskundigheid en empathie tentoongespreid”.

Zoals hiervoor ook al vermeld, had de werkgever tijdens de eerste twee jaar van de arbeidsongeschiktheid bovendien – tevergeefs - geprobeerd het dienstverband te laten beëindigen, onder meer via een zogenaamde ontbindingsprocedure. Ook dit heeft voor de kantonrechter geleid tot de conclusie dat de opzegging kennelijk onredelijk was. Hiermee werd immers de re-integratie van de docent gefrustreerd.

Het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2013 is dus zeer interessant om te lezen, alleen al omdat het goed is nog eens stil te staan bij de – door de werkgever bestreden - uitspraak van de kantonrechter en die van het Hof. Helaas doet de Hoge Raad vervolgens geen inhoudelijke uitspraak hierover. Maar de beoordeling door de Advocaat-generaal maakt wel iets goed. Ten slotte kan uit het arrest geleerd worden dat dit soort zaken slechts zelden tot aan de Hoge Raad inhoudelijk uitgeprocedeerd worden. Dat is jammer, want het onderwerp ‘kennelijk onredelijke opzegging’ vraagt wel om meer duidelijkheid.

De uitspraak is bovendien vooral van belang voor het onderwijs, waar – zo blijkt maar weer – de ontwikkelingen hun weerslag hebben op het personeel. De werkgever mag daarbij niet verlangen dat alle medewerkers deze ontwikkelingen zonder meer kunnen volgen. De werkgever zal hier dus alert op moeten zijn, en flexibiliteit (en empathie) moeten tonen. Daar waar er nog de nodige veranderingen zullen komen in het onderwijs, kan het geen kwaad u op deze jurisprudentie te wijzen. Wij adviseren u hierin graag nader.

De hiervoor besproken uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking op een onderwijsinstelling uit het bijzonder onderwijs. In het openbaar onderwijs, waar het personeel veelal werkzaam is op grond van een ambtelijke aanstelling, is de jurisprudentie anders. Ten aanzien van ambtelijke aanstellingen is overigens niet de Hoge Raad maar de Centrale Raad van Beroep het hoogste rechtscollege.

De Raad heeft in een zaak die in 2007 speelde uitgemaakt, dat voor de arbeidsongeschikte docent geen functie hoeft te worden gecreëerd (CRvB 15 maart 2007, LJN: BA1806). Eerder kwam de Centrale Raad van Beroep – daarbij verwijzend naar jurisprudentie uit 2001 - tot een vergelijkbare uitspraak (CRvB 20 april 2006, LJN: AW3644). Het betrof een leerkracht, werkzaam in een relatief kleine onderwijsinstelling (300 leerlingen), die was uitgevallen met psychische klachten. Volgens de Raad hoefde de organisatie echter niet aan deze zieke leerkracht te worden aangepast. De onderzoek- c.q. herbenoemingverplichting strekte volgens de Raad immers niet verder dan tot de onderwijsfuncties, vallend onder het bevoegd gezag.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.