Uitbreiding tijdsbestedingsnorm wethouder versus tijdelijke waarneming in collegeverband
Uitbreiding tijdsbestedingsnorm wethouder versus tijdelijke waarneming in collegeverband.
Wanneer binnen het college van burgemeester en wethouders afspraken worden gemaakt over een tijdelijke interne herschikking van de taakverdeling tussen de wethouders en de burgemeester om zo gedurende een korte periodeorganisatorische problemen te kunnen opvangen, kan men voor onaangename verrassingen komen te staan, zo blijkt wel uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep van 7 februari 2013, LJN BZ0820.
Uitspraak van 7 februari 2013
Op 7 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een kwestie over de wachtgelduitkeringen van twee gewezen wethouders.
In de kwestie was door het college gekozen voor een tijdelijke maatwerkoplossing in verband met de ziekte en nadien het overlijden van de burgemeester. Om de grotere werkdruk op te kunnen vangen, had het college zelf besloten om de benoemingsomvang van twee deeltijdwethouders tijdelijk te verhogen tot 100%. Deze verhoogde omvang bestond nog altijd ten tijde van het eindigen van het wethouderschap, op welk moment beide wethouders in aanmerking kwamen voor een wachtgelduitkering. Beide wethouders ontvingen vanaf dat moment een wachtgelduitkering op basis van een fulltime wethouderschap.
Naar aanleiding van vragen uit de raad, zijn de wachtgelduitkeringen onderzocht. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders kwamen tot het oordeel dat deze uitkeringen ten onrechte waren vastgesteld op basis van een fulltime wethouderschap. Op grond van de Gemeentewet heeft uitsluitend de raad de bevoegdheid om wethouders te benoemen en de omvang van het wethouderschap vast te stellen en te wijzigen. In de kwestie had de raad beide wethouders voor de helft van een fulltime wethouderschap benoemd en daarin zijn door de raad naderhand geen wijzigingen aangebracht.
In de besluiten van het college over de herschikking van de taken tussen wethouders en burgemeester werd weliswaar gesproken van uitbreiding van de benoemingsomvang en uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm (dat wil zeggen: de tijd die een wethouder vanuit bezoldigingsoogpunt aan zijn functie besteed),maar de raad en het college stelden zich op het standpunt dat steeds sprake was geweest van waarneming en dat waarneming rechtens geen invloed kan hebben op de (hoogte van de) wedde van een wethouder en zijn of haar Appa-uitkering. Subsidiair was het standpunt van zowel de raad als het college dat voor zover er in de collegebesluiten al sprake was van een uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm, die besluiten onbevoegd waren genomen door het college. Dit standpunt werd kracht bijgezet door te wijzen op de Gemeentewet die de bevoegdheid om de tijdsbestedingsnorm van wethouders vast te stellen exclusief toekent aan de raad. Het college heeft deze bevoegdheid niet. De raad meende dan ook vanuit haar controlerende taak bevoegd te zijn om deze besluiten te vernietigen.
Tegen deze achtergrond heeft de raad besloten de wachtgelduitkering vast te stellen op de tijdsbestedingsnorm van het deeltijdwethouderschap en heeft hij ook besloten tot terugvordering van hetgeen als gevolg hiervan onverschuldigd was betaald.In bezwaar zijn deze besluiten gehandhaafd.
De opvatting van de raad hield echter geen stand bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was wel degelijk sprake geweest van een uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm. Daarbij heeft de voorzieningenrechter zich laten leiden door de tekst van de besluiten van het college, waarin volgens hem met zoveel woorden staat dat het gaat om een uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm. Vervolgens onderschreef de voorzieningenrechter de stelling dat het college niet bevoegd is om besluiten tot verhoging van de tijdsbestedingsnorm te nemen. De voorzieningenrechter ging echter niet mee in het standpunt dat, voor zover er al sprake zou zijn van besluiten omtrent de uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm,deze onbevoegd genomen besluiten ingetrokken of vernietigd waren bij het raadsbesluit. In beginsel zou de raad, volgens de voorzieningenrechter, de onbevoegd genomen collegebesluiten alsnog kunnen intrekken en daarvoor eigen besluiten in de plaats kunnen stellen, maar de rechter heeft in overweging gegeven dat een wijziging, met terugwerkende kracht, wel eens in strijd zou kunnen zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Voor wat betreft de wachtgeldbesluiten, heeft de voorzieningenrechter voorts overwogen dat uitsluitend het college bevoegd is te besluiten ter uitvoering van de wachtgeldregelgeving. De grondslag hiervoor vindt hij in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak en de in geding zijnde bestreden besluiten vernietigd. De wachtgelduitkeringen op basis van een fulltime wethouderschap zijn derhalve van kracht gebleven, zolang zij niet worden ingetrokken of vernietigd.
Beschouwing
Dat in de onderhavige kwestie in de door het college genomen besluiten is gesproken van een uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm in plaats van waarneming is niet geheel onbegrijpelijk. Ik sluit niet uit dat deze vergissing elders zo weer wordt gemaakt. De Gemeentewet biedt immers een grondslag voor de uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm. De figuur van waarneming door het college is echter met de invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur uit de Gemeentewet verdwenen. Toch is de wetgever de bevoegdheid om in collegeverband op ad hoc basis in waarneming te voorzien ook na de dualisering blijven erkennen, zo blijkt uitdrukkelijk uit de wetsgeschiedenis.
Het past binnen deze ad hoc afspraken dat een deeltijdwethouder die het ambt van een collega-wethouder waarneemt ook voor de extra werkzaamheden in verband met waarneming – naast zijn of haar wethouderswedde – een vergoeding of waarnemingstoelage ontvangt. Aan deze vergoeding kunnen, mijns inziens, geen rechten worden ontleend met het oog opeen wachtgelduitkering. Dit is anders als er sprake is van uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm. Deze norm is het uitgangspunt voor de laatstgenoten wedde op basis waarvan de hoogte van de wachtgelduitkering wordt vastgesteld.
De uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep van7 februari 2013 leert dat wanneer binnen collegeverband een tijdelijke maatwerkoplossing of een tijdelijke interne herschikking van de taakverdeling tussen de wethouders en de burgemeester vereist is om gedurende een korte periode organisatorische problemen te kunnen opvangen, men bedacht moet zijn op de juiste en gewenste inbedding daarvan. De consequentie van de uitspraak van de voorzieningenrechter kan zijn dat een wethouder die aan het slot van zijn deeltijdwethouderschap een week fulltime werkt, bij de hantering van een onjuist begrip door het bestuursorgaan, in aanmerking komt voor een wachtgelduitkering die hoger is dan zijn wedde als wethouder. Met recht mag men zich afvragen of dit past in een tijd waarin de uitkeringen van de ‘gewone’ werknemer maatschappelijk zo nadrukkelijk onderwerp van bespreking zijn. Hier past aldus een zorgvuldige procedure en een zorgvuldige formulering. De advocaten van Capra kunnen u hierbij desgewenst van dienst zijn.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.