Het zal je als werkgever maar gebeuren, de kersverse medewerker die tijdens het sollicitatiegesprek nog zo overtuigend overkwam, komt gedurende de eerste maand herhaaldelijk te laat, roept alom weerstand op, en getuigt er ook anderszins van dat hij toch niet de zozeer gewenste aanwinst voor de organisatie is. Vanaf 1 januari 2020 kan de overheidswerkgever dan gebruik maken van de mogelijkheid tot opzegging tijdens de proeftijd met onmiddellijke ingang, indien opgenomen in de arbeidsovereenkomst.
Deze proeftijd uit artikel 7:652 BW is een andere dan de ‘proeftijd’ zoals die nu wel bekend staat als ‘aanstelling voor bepaalde tijd bij wijze van proef’. Het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst brengt met zich dat overheidswerkgever en ambtenaar, zolang de proeftijd niet is verstreken, bevoegd zijn de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Ligt het initiatief bij de werkgever dan kan dat zonder schriftelijk instemming van de werknemer, zonder dat de werkgever het ontslag vooraf hoeft te laten toetsen aan de hand van de vraag of er een redelijke grond voor opzegging is, zie artikel 7:669 BW, en zonder last te hebben van de meeste opzegverboden zoals opgenomen in artikel 7:670 BW.
Adder onder het gras
Er zit echter wel een adder onder het gras. Als de werkgever opzegt zonder dat de werknemer daarvan een hard verwijt te maken valt, is er een grote kans dat de betreffende medewerker zich met succes tot UWV kan wenden voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. UWV zal vervolgens een toegekende werkloosheidsuitkering kunnen verhalen op de overheidswerkgever als eigenrisicodrager in de zin van de Werkloosheidswet. De Wnra verandert immers niets aan het eigenrisicodragerschap voor de WW.
In artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a van de Werkloosheidswet staat dat UWV op de overheidswerkgever de werkloosheidsuitkering verhaalt tot wie de dienstbetrekking bestond uit hoofde waarvan de overheidswerknemer de WW-uitkering ontvangt.
In zijn uitspraak van 6 oktober 2010 maakte de Centrale Raad van Beroep uit dat de lengte van de dienstbetrekking bij eigenrisicodragers geen rol speelt en dat artikel 79 Werkloosheidswet gelezen moet worden in deze zin dat de zinsnede ‘dienstbetrekking uit hoofde waarvan de overheidswerknemer uitkering ontvangt’ moet worden begrepen als ‘de dienstbetrekking waaruit de overheidswerknemer werkloos is geworden’. Dat kan dus ook de dienstbetrekking zijn waaruit de overheidswerknemer tijdens zijn of haar proeftijd is ontslagen.
Kosten kunnen hoog oplopen
Kortom, waar de werkgever in het bedrijfsleven vrijwel zonder kosten tijdens de proeftijd ontslag kan verlenen, kan de rekening voor de overheidswerkgever die ontslag verleent tijdens de proeftijd hoog oplopen.
De vraag is vervolgens in hoeverre de financiële consequenties van een proeftijdontslag leidend zullen zijn bij de beslissing om inderdaad met onmiddellijke ingang op te zeggen, als het alternatief is om tot elkaar veroordeeld te blijven tot een andere reden zich aandient, bijvoorbeeld het einde van rechtswege. Ook dan zitten aan de beëindiging van de arbeidsrelatie waarschijnlijk uitkeringslasten verbonden die voor rekening komen van de overheidswerkgever, welke lasten alleen maar hoger kunnen worden.
De mogelijke WW-kosten van een proeftijdontslag kunnen ervoor pleiten om niet door middel van een arbeidsovereenkomst in de praktijk kennis met elkaar te maken en elkaar op waarde te leren schatten, maar met inschakeling van een derde partij als een uitzendbureau of een payrollbedrijf.
Meer weten?
Neem dan contact op met Martijn Steuten van Capra Advocaten.
1. een toets van het proeftijdontslag aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
2. Als UWV een WW-uitkering toekent, kan de overheid UWV en haar ex-werknemer kapot procederen. Past dat nog wel bij een overheid na de toeslagenaffaire die burgervriendelijker zou moeten zijn?