Centrale Raad van Beroep: “payroller geen ambtenaar”
Centrale Raad van Beroep: “payroller geen ambtenaar”. Het enkele feit dat een overheid werkt met payrollers betekent niet dat tussen hen sprake is van ambtenaarsverhouding. Daarvoor is meer nodig
Mr. drs. H.J.M. (Sjoerd) Richters
Over payrolling is het nodige te doen: mag het wel, mag het niet? De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 februari 2017 geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de payrollconstructie niet legitiem zou zijn. Het enkele feit dat een overheid werkt met payrollers betekent niet dat tussen hen sprake is van ambtenaarsverhouding. Daarvoor is meer nodig.
Payrolling is uitzendovereenkomst
De Centrale Raad van Beroep verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2016 waaruit kan worden afgeleid dat een payrollovereenkomst moet worden gezien als een uitzendovereenkomst. De Hoge Raad, en in feite ook de Centrale Raad van Beroep, geeft aan dat het in de eerste plaats aan de wetgever is om grenzen te stellen indien driehoeksrelaties als payrolling leiden tot resultaten die zich niet laten verenigen met de bedoeling van de wetgever.
Vaste rechtspraak over het al dan niet ontstaan van een ambtenaarsverhouding
In de kwestie waarover de Centrale Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan, was er geen sprake van een schriftelijk aanstellingsbesluit. Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak heeft de Raad overwogen dat bij het ontbreken van een schriftelijk aanstellingsbesluit uitsluitend onder bijzondere omstandigheden toch een ambtenaarsverhouding ontstaan. Dan moet wel duidelijk blijken van een bij het bevoegd gezag aanwezige bedoeling om een dergelijke verhouding tot stand te brengen, of van feiten of omstandigheden op grond waarvan de betrokken ambtenaar heeft mogen begrijpen dat feitelijk een aanstelling tot ambtenaar heeft plaatsgevonden.
Payrolling sec maakt nog geen ambtenaarsverhouding
De Raad heeft in zijn uitspraak overwogen dat een payrollconstructie sec nog geen ambtenaarsverhouding tot stand brengt. Daarvoor is meer nodig. In de kwestie speelde dat het bestuursorgaan had gekozen voor payrolling, omdat de inbedding van de receptiedienst niet structureel was en er nog geen overeenstemming was over de verdeling van de bekostiging daarvan over de verschillende gebruikers. De Raad overweegt daaromtrent: “Ook gelet op die onzekerheid was het niet ongeoorloofd om gebruik te maken van een (vorm van) uitzendovereenkomst”. Met deze overweging laat de Raad de mogelijkheid open om in onbillijke situaties - waarin bijvoorbeeld uit louter slechtigheid wordt gekozen voor payrolling - wel tot een andere uitkomst te komen. Dit brengt volgens mij met zich dat het bestuursorgaan zich steeds kritisch de vraag moet (blijven) stellen waarom het kiest voor payrolling.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.