De Wwz in het onderwijs: spannende tijden
De Wwz in het onderwijs: spannende tijden. Voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van de Wwz staan ver af van de impasse in het bijzonder primair onderwijs over de gewenste aanpassingen in diezelfde Wwz
Mr. P.R.M. (Paula) Berends-Schellens
De Wwz houdt de (onderwijs)gemoederen bezig. Kamerleden Schouten en Van Weyenberg dienden een motie in tijdens het debat over de Wwz. Zij vroegen de regering te bezien hoe sociale partners tot een oplossing kunnen komen voor de problemen met invalkrachten in het onderwijs. Werkgevers en vakbonden in het primair onderwijs hebben géén overeenstemming bereikt over een nieuwe cao. Dit betekent dat de Wwz per 1 juli 2016 in volle omvang van toepassing wordt op het bijzonder primair onderwijs. En de dagelijkse praktijk? Daar blijkt dat het beroep op de kantonrechter een welkome aanvulling is op de verplichte gang naar het UWV bij een ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
Invalleerkrachten en de Wwz
Nu de sociale partners geen oplossing hebben gevonden voor de problemen rond de invalleerkrachten is het te verwachten dat de motie van CU en D66 daadwerkelijk in stemming wordt gebracht. Maar ook in het geval de motie wordt aangenomen, betekent dit niet dat de problemen direct zijn opgelost. Het is op grond van de Wwz juist aan de sociale partners om van de wet afwijkende afspraken te maken. Daar is de regering dus niet voor nodig. Zonder wetswijziging is dan ook moeilijk voor te stellen dat expliciete bemoeienis van de regering zal leiden tot overeenstemming over een nieuwe cao. Het tweede deel van de motie loopt eigenlijk al op die situatie vooruit daar waar wijziging van wet- en regelgeving wordt verzocht indien voor 1 mei 2016 geen redelijke oplossing haalbaar blijkt. Voorlopig blijft de Wwz dus een gegeven en dit betekent dat de dagelijkse praktijk het moet doen met beslissingen van het UWV en/of uitspraken van de kantonrechter in het geval van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Opvallende uitspraken
Twee zeer uiteenlopende zaken vielen de afgelopen maand op. Eén zaak betreft de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:1838) en de andere van de Rechtbank Overijssel van 3 maart 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:743).
UWV en kantonrechter oordelen anders
De eerste zaak betreft een kleine stichting die kwalitatief hoogwaardig onderwijs biedt aan en door zorgprofessionals. De stichting is in financieel zwaar weer terecht gekomen wat het noodzakelijk maakt om de organisatie aan te passen. Daarbij blijkt dat niet voor alle werknemers het werk kan worden behouden. Voor een van de betrokkenen vraagt de stichting dan ook een ontslagvergunning aan bij het UWV. Deze vergunning wordt geweigerd. UWV erkent weliswaar de noodzaak van reorganisatie maar acht de keuze om betrokkene te ontslaan willekeurig. Volgens het UWV heeft de stichting geen objectieve criteria gebruikt bij de conclusie dat betrokkene niet door middel van scholing aan de functievereisten van andere functies bij de stichting kon voldoen. Bij de stichting waren twee andere functies vacant. De kantonrechter komt tot een geheel andere conclusie. Centraal bij de toetsing door de kantonrechter staat artikel 9, lid 3 Ontslagregeling (Stcrt. 2015/12685). De kantonrechter overweegt dat het daarbij gaat om cumulatieve voorwaarden: van een passende functie is alleen sprake wanneer deze aansluit bij de opleiding, ervaring én de capaciteiten van de werknemer. Vervolgens toetst de kantonrechter of betrokkene voldoet aan de eisen van de nieuwe functie. Enkele eisen betreffen ‘harde’ eisen zoals het vereiste van een bepaald opleidingsniveau (master) en het beschikken over een onderwijsbevoegdheid. Andere eisen zoals het beschikken over een academisch werk- en denkniveau beoordeelt de kantonrechter als ‘zachte’ eisen. Betrokkene voldeed niet aan de ‘harde’ eisen. Dat alleen al leidde ertoe dat de vacante functie die betrokkene ambieerde niet passend was. Het UWV had de stichting nog verweten dat geen assessment was afgenomen. Ook dit verwijt achtte de kantonrechter niet terecht. Een assessment zou namelijk geen verandering brengen in het objectieve gegeven dat betrokkene niet over een onderwijsbevoegdheid en over het juiste opleidingsniveau beschikte. De arbeidsovereenkomst werd dan ook ontbonden. Hoewel het toetsingskader bij het UWV en de kantonrechter overeenkomen, er wordt immers getoetst aan dezelfde Ontslagregeling, blijkt dat de feitelijke beoordeling uiteen kan lopen. Alleen al op basis van dit voorbeeld kan de mogelijkheid van een tweede beoordeling van het feitencomplex door de kantonrechter dan ook worden toegejuicht.
Verboden hennepteelt conciërge
De andere zaak (Rechtbank Overijssel) betreft een ontbindingsverzoek op grond van artikel 7:669 lid 3, sub e BW (verwijtbaar handelen door werknemer). De werknemer was conciërge bij een school voor voortgezet onderwijs en werd strafrechtelijk vervolgd voor verboden hennepteelt. Bij betrokkene thuis was een kweekbak met 47 hennepplanten aangetroffen. In het verzoek tot ontbinding benadrukt de werkgever zowel de voorbeeldfunctie van betrokkene als de imagoschade van de school. De school vreest minder aanmeldingen van nieuwe leerlingen en het vertrek van bestaande leerlingen indien (ruimer) bekend wordt waarvoor betrokkene wordt vervolgd. Betrokkene verweert zich met de stelling dat de feiten slechts in zeer beperkte kring bekend zijn, de school om andere redenen al negatief in het nieuws kwam (cyberpesten) en dat in zijn functie geen verzwaarde zorgvuldigheidsplicht geldt. In de beoordeling volgt de kantonrechter zonder meer de argumenten van de werkgever en ontbindt de arbeidsovereenkomst. Uit de overwegingen die na de ontbindingsbeslissing volgen en die geheel ten overvloede zijn uitgesproken, is af te leiden dat de werkgever zeker wilde stellen dat betrokkene hetzij een WOVO-uitkering zou ontvangen, hetzij een transitievergoeding. Daar treft de kantonrechter dan ook een voorziening voor. Dat de werkgever begaan was met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene doet echter niets af aan de boodschap die tegelijkertijd is afgegeven. Deze uitspraak bevestigt namelijk dat ook de conciërge onderdeel van het pedagogisch klimaat van de school uitmaakt en daaraan bijdraagt. Een van de taken van de conciërge is immers het houden van toezicht op de goede gang van zaken binnen de school, hetgeen mede toezicht op leerlingen betreft . Door zich bezig te houden met verboden hennepteelt, heeft de conciërge zijn eigen gezag ondermijnd en is zijn positie simpelweg onhoudbaar geworden.
Flexibele inzet personeel
Deze voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van de Wwz staan ver af van de impasse in het bijzonder primair onderwijs over de gewenste aanpassingen in diezelfde Wwz. De praktijk in die sector zal de komende periode vooral gericht zijn op een sluitende contractadministratie. Ook zullen het schoolbestuur en leerkrachten gezamenlijk moeten werken aan de flexibele inzet van het personeel, vast én tijdelijk, binnen de school. Capra Advocaten ondersteunt het schoolbestuur daarbij met creatieve oplossingen. Voor ondersteuning en advisering kunt u natuurlijk bellen en/of mailen met een van onze advocaten.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.