Bovenwettelijke uitkeringsrechten uit de CAO Gemeenten en de WNT
Bovenwettelijke uitkeringsrechten uit de CAO Gemeenten en de WNT. De inhoud van de ‘passende regeling’
Bij de inwerkingtreding van de Wnra zijn ook de bovenwettelijke uitkeringsrechten uit de CAR/UWO technisch omgezet in de CAO Gemeenten. De nieuwe bepalingen lijken sterk op de oude, al is er in het huidige stelsel in de regel recht op een transitievergoeding terwijl dat voorheen niet zo was. Zo is het oude artikel 10d:4, dat betrekking had op de passende regeling bij ontslag ‘op andere gronden’, zoals een impasse, nu opgenomen in artikel 10.24 van de CAO Gemeenten. Bij de inhoud van zo’n passende regeling moet blijkens die laatste bepaling ook rekening worden gehouden met de transitievergoeding ‘voorzover dat redelijk en billijk is’.
De inhoud van de ‘passende regeling’
Net als voorheen moet bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over de aanvullende uitkering bij ontslag worden betrokken. De CAO noemt naast de aanvullende uitkering ook de nawettelijke uitkering. Dat lijkt een verruiming ten opzichte van de tekst van het oude artikel 10d:4, maar sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat een passende regeling als daar bedoeld normaal gesproken zowel de aanvullende als de nawettelijke uitkering moest omvatten. In uitzonderingsgevallen mocht de nawettelijke vervallen of moest er in aanvulling daarop een schadevergoeding bij worden toegekend die werd berekend volgens de formule van de Centrale Raad van Beroep.
Normeert de WNT de inhoud van de passende regeling?
In de praktijk blijkt het niet altijd even makkelijk om te bepalen hoe met dit nieuwe artikel 10.24 uit de CAO moet worden omgegaan. Dat kan met name een probleem opleveren in de situatie waarin afscheid moet worden genomen van een topfunctionaris in de zin van de WNT. Het maakt dan doorgaans nogal een verschil of de uitkeringsaanspraken uit de CAO moeten worden meegerekend bij het bepalen van het maximale bedrag dat die topfunctionaris wegens beëindiging van het dienstverband mag worden uitbetaald, of niet. Alleen wat rechtsreeks, dwingend en eenduidig uit onder meer een CAO voortvloeit, telt niet mee.
Op het eerste gezicht kan de gedachte opkomen dat de CAO het in artikel 10.24 aan de werkgever laat om de hoogte van de ontslaguitkering te bepalen. Daarmee zou dit kunnen gelden als een ‘ontslaguitkering naar billijkheid’, waarop de WNT-wetgever het oog heeft in de toelichting bij de Uitvoeringsregeling WNT. Zo’n uitkering valt wel onder de gemaximeerde vergoeding wegens beëindiging van het dienstverband uit de WNT, omdat partijen invloed hebben op de hoogte van de uitkering. Bij de toepassing van de WNT levert dat het probleem op dat accountants nogal eens de neiging hebben aan de veilige kant te gaan zitten als er discussie mogelijk is over de vraag of een bepaalde aanspraak uit de CAO wel zo dwingend en eenduidig is als de werkgever en werknemer die van elkaar af willen het proberen voor te stellen.
Een recent voorbeeld
De vraag hoe de bovenwettelijke aanspraken uit de CAO in de gemeentelijke sector zich voorhouden tot de WNT deed zich voor in de zaak waarover de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland oordeelde op 17 december 2020. Die uitspraak werd onlangs gepubliceerd onder het nummer ECLI:NL:RBNHO:2020:11632. Tot de essentie teruggebracht ging het daar om een gezamenlijk verzoek van werkgever en werknemer om een rechterlijk oordeel te verkrijgen over de toepasselijkheid van de CAO Samenwerkende gemeentelijke organisaties (CAO SGO). Deze CAO kent vergelijkbare bepalingen over bovenwettelijke uitkeringen als de CAO Gemeenten. Ook de vraag of die bovenwettelijke uitkeringen werden genormeerd door de WNT lag voor bij de kantonrechter.
De CAO SGO is van toepassing
In die zaak kwam de kantonrechter tot de conclusie dat de CAO niet rechtstreeks van toepassing was, maar wel via de band van artikel 8a, lid 2 van de Waadi. Het ging hier namelijk om een topfunctionaris die was gedetacheerd bij een onderneming in de sociale werkvoorziening die zelf geen werknemer in dienst had in een gelijke of gelijkwaardige functie, vanuit een onderneming die als activiteit had het ‘aannemen, rekruteren en detacheren van personeel’. De betreffende bepaling uit de Waadi schrijft dan voor zo’n gedetacheerde medewerker dezelfde arbeidsvoorwaarden te bieden als die gelden voor werknemers in een gelijke of gelijkwaardige functie in de sector waarin de inlenende onderneming werkzaam is. Uit onderzoek is gebleken dat dit voor ongeveer 70% van de directeuren van sociale werkvoorzieningsorganisaties de CAO SGO is.
De kantonrechter is van oordeel dat het begrip “arbeidsvoorwaarden” in de zin van artikel 8a, lid 2 Waadi ook bovenwettelijke uitkeringen omvat als bedoeld in de CAO SGO. Hij haalt daarbij de memorie van toelichting aan, waaruit blijkt dat de wetgever juist het oog op heeft gehad verschillen in arbeidsvoorwaarden op het gebied van bovenwettelijke regelingen van werkloosheid en het ontlopen van eigenrisicodragerschap voor de WW tegen te gaan. Zijn conclusie is daarom dat deze topfunctionaris aanspraak kan maken op de bovenwettelijke uitkeringen van de CAO SGO.
De WNT normeert de bovenwettelijke uitkeringsrechten uit de CAO SGO niet
De kantonrechter haalt een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep uit 2015 aan (ECLI: NL:CRVB:2015:1924) om te concluderen dat bovenwettelijke uitkeringsrechten op grond van de CAO SGO in beginsel niet onder de WNT-norm vallen. Dat oordeel is niet helemaal juist in die zin dat de CAO SGO in 2015 nog niet van toepassing was, maar wel te volgen omdat wat in die CAO staat voortvloeit uit een één op één omzetting van de CAR/UWO naar die CAO. Wat in die uitspraak staat over het rechtstreekse, dwingende en eenduidige karakter van de bovenwettelijke uitkeringsregeling op grond van de CAR/UWO, geldt dus ook voor de bovenwettelijke uitkeringsregeling op grond van de CAO SGO (en de CAO Gemeenten). De enkele omstandigheid dat deze CAO hier alleen via een omweg voor de topfunctionaris van toepassing is, namelijk die van de aangehaalde bepalingen uit de Waadi, maakt die aanspraak in de visie van de kantonrechter niet minder rechtstreeks, dwingend en eenduidig. Omdat volgens de Kantonrechter vaststaat dat de topfunctionaris in deze zaak geen invloed heeft of heeft gehad op de toepasselijkheid en de hoogte van de uitkeringsrechten op grond van de CAO SGO, komt hij tot de slotsom dat de bovenwettelijke uitkeringsrechten die voortvloeien uit die CAO niet onder de WNT-norm vallen.
Ook de passende regeling is uitgezonderd
Ik maak uit de uitspraak op dat de kantonrechter daarmee het oog heeft op alle bovenwettelijke aanspraken uit de CAO SGO, dat wil zeggen ook die van artikel 10.24. Dit betreft namelijk geen ontslaguitkering naar billijkheid, in de zin van de reeds aangehaalde toelichting bij de Uitvoeringsregeling WNT, omdat de uitspraak uit 2015 van de Centrale Raad van Beroep al heeft geleerd dat een werkgever bij het treffen van een passende regeling binnen de kaders moet blijven van de vaste rechtspraak op dat punt. Ook een uitkering als die van artikel 10.24 staat dus niet ter vrije bepaling van partijen, ondanks het feit dat in de tekst van het artikel de woorden ‘redelijk en billijk’ voorkomen. Het feit dat een kantonrechter bij de uitleg van de WNT verwijst naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, ook onder de gelding van de CAO SGO, bevestigt naar mijn mening dat de inwerkingtreding van de Wnra het rechtstreekse, dwingende en eenduidige karakter van de passende regeling in de zin van (nu) artikel 10.24 van de CAO niet heeft veranderd.
De praktijk laat zien dat de WNT-wetgever goed gemotiveerde rechterlijke oordelen over de uitleg van bepalingen uit die wet pleegt over te nemen, net als toezichthouders in de zin van die wet dat in de regel geneigd zijn te doen. Dat gold voor de meergenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, maar naar ik verwacht ook voor deze van de Haarlemse kantonrechter. Ook de meest voorzichtige accountants volgen nu hopelijk dat voorbeeld.
Reacties: 1
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.