Burgerinitiatieven verdwalen in gemeentelijk doolhof
Rotterdammers weten de gemeente goed te vinden met hun plannen. Als het op uitvoering aankomt, stuiten ze daarbij echter nogal eens op stroperigheid in het stadhuis. Dat blijkt uit donderdag gepubliceerde onderzoeken van de rekenkamer Rotterdam en de Rotterdamse ombudsman
Het barst in Rotterdam van de burgerinitiatieven. Burgers weten de gemeente goed te vinden met hun plannen. Als het op uitvoering aankomt, stuiten ze daarbij echter nogal eens op stroperigheid in het stadhuis. Initiatiefnemers worden, zeker bij complexere initiatieven, van het kastje naar de muur gestuurd.
Cruciaal
Dat blijkt uit donderdag gepubliceerde onderzoeken van de rekenkamer Rotterdam en de Rotterdamse ombudsman. Uit beide onderzoeken blijkt dat de hulp van de gemeente vaak cruciaal is voor het realiseren van een burgerinitiatief. De ombudsman en de rekenkamer adviseren de gemeente om een initiatiefnemer te koppelen aan één aanspreekpunt binnen de gemeente. Als het initiatief inzet vergt van verschillende gemeentelijke afdelingen, moet er een begeleider vanuit de gemeente worden aangewezen die dat regelt.
Nauwelijks proactief
Jaarlijks zet 1 op de 120 Rotterdammers een initiatief op. Alles bij elkaar opgeteld worden per jaar 2.000 burgerinitiatieven opgezet, aldus de rekenkamer in zijn rapport ‘Burgers op de Bres’. De meeste initiatieven zijn afhankelijk van de hulp en ondersteuning van gemeenten. Slechts veertig procent van de initiatiefnemer is tevreden over de hulp van de gemeente bij de uitvoering ervan, die vooral reactief en nauwelijks proactief is. ‘Ze (de gemeente, red) vindt het klaarblijkelijk moeilijk innovatieve plannen die van buiten komen, volledig te omarmen’, concludeert de rekenkamer.
Lastige voorwaarden
De onderzochte initiatieven in welzijn en zorg krijgen minder steun krijgen dan initiatiefnemers vroegen, concludeert de rekenkamer. Dit terwijl de gemeente meer op burgerinitiatieven wil leunen voor de uitvoering van welzijn. Initiatieven worden weliswaar vaak door de gemeente gesteund met subsidie, maar daarbij is vaak sprake van ‘lastige technische voorwaarden in het subsidieaanvraagproces’, aldus de rekenkamer. Als er subsidie komt, is die vaak bedoeld voor de opstartfase. Voor het voorzetten of uitbreiden van initiatieven is vaak geen of veel minder financiële ruimte.
Ambtelijke traagheid
Initiatiefnemers in het fysieke domein lopen nogal eens tegen ‘ambtelijke traagheid’ en een muur van onwil aan om beleid aan te willen passen. ‘Voor de gemeente blijkt het beleid over de gebouwde stad in de praktijk in beton gegoten. Terwijl het college ook zegt dat het flexibel met zijn regels wil omgaan om zoveel mogelijk samenwerkingen met burgers mogelijk te maken. Daar zit licht tussen’, stelt Paul Hofstra, directeur van de rekenkamer. Ook bij initiatieven in het fysieke domein is vaak sprake van alleen een opstartsubsidie. De rekenkamer adviseert om de subsidiekaders aan te passen zodat deze initiatieven langdurige ondersteuning kunnen krijgen.
Ondoorgrondelijk
De Rotterdamse ombudsman Anne Mieke Zwaneveld concludeert dat de gemeente daadwerkelijk burgerinitiatieven wil ondersteunen, maar tekent daarbij aan dat de gemeente voor veel burgers een ‘ondoorgrondelijk geheel’ is. Niet alle ambtenaren zijn gewend om met initiatiefrijke inwoners te werken. ‘Dan kan het lang duren voordat een inwoner de juiste ambtenaar te spreken krijgt. Die ambtenaar moet vaak weer uitzoeken hoe zijn organisatie de inwoner met zijn idee kan helpen. Daar gaat soms veel tijd mee heen en de uitkomst past niet altijd bij de bedoelingen van de initiatiefnemer.’
Schaarste
Het Rotterdamse college stelt in reactie op beide rapporten burgerinitiatieven van grote waarde te vinden. Ook het college ziet ruimte voor verbetering. De aanbeveling om een initiatiefnemer te koppelen aan één aanspreekpunt binnen de gemeente, zeker complexe initiatieven, wil het college meenemen in de verdere ontwikkeling van Right to Cooperate. Wel tekent het college aan dat er schaarste is aan publieke middelen en ambtelijke capaciteit. ‘Dit betekent dat er altijd een afweging gemaakt moet worden op welke wijze een burgerinitiatief een bijdrage levert aan maatschappelijke doelstellingen, het algemeen belang en in hoeverre ondersteuning door de gemeente te rechtvaardigen is. Hier heeft de gemeenteraad een duidelijke rol en dat kan soms schuren met het individueel belang.’
prof dr Henk Addink Universiteit Utrecht