Buitenspel
Sport en politiek hebben zoals bekend veel met elkaar te maken. Olympische Spelen zijn in het verleden om politiek-ideologische redenen geboycot. Politici maken graag goede sier met de sportieve successen van hun landgenoten.
Premier Balkenende had zich afgelopen zondagavond wat graag laten vereeuwigen met een Nederlands elftal waarvan aanvoerder Giovanni van Bronckhorst de wereldbeker in zijn handen hield. Dat succes had dan ook een beetje op hem afgestraald.
Wat zijn de politieke gevolgen van sportief falen? Toen het Nederlands elftal in 1974 de WK-finale van West-Duitsland had verloren, werden Johan Cruijff en de zijnen feestelijk onthaald op het gazon van het Catshuis, waar de toenmalige premier Joop de Uyl het gezelschap in een jolige polonaise voorging. Maar het verlies van 7 juli 1974 heeft een hele generatie opgescheept met chagrijn en wraakzucht. Want wij waren de besten (zoals de titel van het boek van Auke Kok over 1974 ook luidt).
In de finale hadden we binnen een paar minuten op een 1-0 voorsprong gestaan. En zo hoorde het ook. Het krijt had door de vernietigende uithaal van Neeskens uiterst vertrouwd van de penaltystip gespat. Daarna besloten de totaalvoetballers van toen om wraak te nemen op alle gestolen fietsen in de oorlog door de Duitsers niet alleen te verslaan maar ook te vernederen.
Dat ging dus mis. We verloren met 2-1. Ik zat met mijn vader te kijken, en ben na afloop van de wedstrijd een bal tegen een muurtje gaan schoppen. De sfeer en geladen stilte op straat, die zondagavond, is nadien alleen herhaald op 6 mei 2002, de dag van de moord op Pim Fortuyn.
Die jongens van 1974 hebben voor mij altijd symbool gestaan – hoe goed ze ook konden voetballen – voor een generatie van vrijgevochten en langharige profs die links als zij ongetwijfeld waren of in ieder geval oogden, heel goed voor hun eigen belangen wisten op te komen en uitblonken in een combinatie van lichtzinnigheid en politieke correctheid.
Pas het Nederlandse elftal van Bert van Marwijk leek af te rekenen met die misplaatste arrogantie die sinds 1974 altijd rond het Nederlands elftal heeft gehangen. Dit elftal was een team, met zes verdedigers die stofzuigend en schoffelend deden waarvoor ze betaald werden.
Het werd niet door grote ego’s uiteengereten, speelde niet mooi maar wel efficiënt, stierf zwoegend niet in lichtvoetige schoonheid en stond terecht in de finale. Het verdriet van 1974 en 1978 zou eindelijk worden goed gemaakt. De redding kwam van rechts.
En toen was daar, twee minuten voor het einde van de tweede verlenging, de uithaal van Andres Iniesta. Hij degradeerde de stabiele en volwassen zwoegers van Johannesburg tot dezelfde status als de hippies van München en Buenos Aires. Zolang je dacht dat Iniesta buitenspel had gestaan, kon je nog politieke parallellen trekken.
Dan was Mark Rutte die Iniesta, omdat hij de rechtse winst bij de verkiezingen had verkwanseld tot pogingen om een paars kabinet te formeren. Daarmee stond Rutte immers fors buitenspel. Tjeenk Willink was dan scheidsrechter Howard Webb, die Rutte in buitenspelpositie zijn gang had laten gaan. En Maxime Verhagen was Arjan Robben, die een kans voor open doel op een rechtse coalitie had verkwanseld.
Maar Iniesta stond geen buitenspel. Het was een goudeerlijk doelpunt. Zelfs de troost van die parallel wordt ons dus niet gelaten. Rutte gaat vanuit zijn buitenspelpositie gewoon door met de onderhandelingen over zijn hippiekabinet, en wij moeten dat de komende weken aan gaan zitten kijken terwijl we de kater van Johannesburg nog niet eens weg hebben kunnen drinken.
Met zijn opmerking over het "hippie-kabinet" laat de heer Spruyt zien dat hij is blijven steken in de jaren zestig en begin jaren zeventig. Toen zijn generatie in 1974 een trauma opliep van chagrijn en wraak, waarvan hij zelf gewag maakt.
Nee, erg sterk is deze column niet. Een ratjetoe van schijnbare argumenten om ergens te komen.