Bij de dood van Osama
De dood van Osama leidt nauwelijks tot gevoelens van triomfalisme omdat we de afgelopen jaren vooral bescheidenheid hebben geleerd, op links zowel als op rechts.
De dood van Osama leidt nauwelijks tot gevoelens van triomfalisme omdat we de afgelopen jaren vooral bescheidenheid hebben geleerd, op links zowel als op rechts. We leven immers nog steeds in een stad die door verveelden en rancuneuzen wordt belegerd.
En zo kreeg Obama toch nog Osama te pakken, de man die na 2001 als een leeg omhulsel de naam droeg waarin het internationale jihadisme tegen het vrije Westen zich samenbalde. Nu hij dood is en zijn lichaam is afgezonken naar de diepe, onmetelijke stilte van de oceaan, nu we uitzinnige menigten hebben horen juichen over de dood van de bastard en politici opgelucht hebben gereageerd, dringt de vraag zich op wat nu precies de betekenis van Osama’s dood is, voor de internationale en nationale politiek.
Als capo di tutti capi begon Osama in 2001 zijn zegetocht door de oververhitte breinen van radicale mannen binnen de islamitische gemeenschap. Op 11 september 2001 slaagde hij erin het Westen misdadig te vernederen. De torens van het World Trade Center stortten in, het liberale New York werd bedolven onder een diepe laag stof, bijna 3000 mensen overleden die dag. Sinds 9/11 leven wij in een andere wereld. Honderden slachtoffers had Osama’s Al Qaida al gemaakt: al eerder in New York, op militaire bases in het Midden-Oosten, in Kenia en Tanzania. Maar deze aanslag was een ongekend succes, een triomf die een reeks van nieuwe aanslagen inluidde, in Londen, Madrid en elders. De aanslag ontketende zware oorlogen, in Afghanistan en later in Irak.
De ‘oorlog tegen het terrorisme’ werd met neoconservatief enthousiasme en optimisme begonnen. Het woord ‘neoconservatief’ kies ik welbewust. Het neoconservatisme is een specifieke stroming binnen de beweging van het Amerikaanse conservatisme, werd geleid door voormalig linkse intellectuelen wier zonen Reagan tot een onvoorwaardelijke eindstrijd met het communisme wisten te inspireren, en die van mening waren dat de Verenigde Staten – als laatste hegemon – 11 september moesten aangrijpen om zijn gezag, het gezag van de liberale democratie, wereldwijd te vestigen. Het einde van de geschiedenis, dat wil zeggen: van de grote ideologische conflicten, was immers aangebroken – had Francis Fukuyama in zijn The End of History vastgesteld en aangekondigd - , en het kwam er alleen nog maar op aan die overwinning ook in de achtertuinen van de wereld te vestigen.
Maar de oorlogen in Afghanistan en Irak verliepen moeizaam en raakten omstreden door Guantánamo en de afwezigheid van massavernietigingswapens. En Osama ontsnapte in 2001 op miraculeuze wijze uit de grotten van Tora Bora. De almacht en morele superioriteit van de hegemon werden door hemzelf ontmaskerd.
In eigen land accelereerde 9/11 een net begonnen discussie over de verhouding tussen bestuurders en bevolking, en de rol daarbij van een verweesde, ontzuilde, multicultureel geworden samenleving. Marokkaanse jongens in Ede vierden de aanslag in New York, terwijl Pim Fortuyn enkele weken eerder zijn aantreden in de Nederlandse politiek had aangekondigd. Er kwam een nieuwe rechtse stroming in de Nederlandse politiek, een merkwaardige combinatie van populisme – dat zich partijpolitiek zou concentreren in de PVV waarvan de ideoloog, Martin Bosma, aan de New School in New York studeerde, de bakermat van de neoconservatieven – en een beweging die zich presenteerde als conservatief en zich als welbewuste keuze, dan wel uit pure onkunde of bij gebrek aan beter exclusief oriënteerde op het Amerikaanse neoconservatisme. Met enthousiasme en optimisme dus werd de politieke en verbale strijd tegen links gevoerd, tegen de handlangers van een gevaarlijk geloof, tegen een vervreemde en vermeende elite, tegen het multiculturalisme, tegen de naïveteit, kortom, van alles wat links was, tegen de weigering de realiteit onder ogen te zien, tegen de leegheid en lafheid die niet geloofde in de overwinning als we maar wilden.
Nu ‘de kop van de slang die Al Qaida heet is afgehakt’ en we blij zijn en voldaan en opgelucht, lukt het ons niet de afrekening met Osama te zien als een kentering, als een triomf, als een bewijs, zoals Paul Berman het wil zien in een opiniestuk voor The New Republic, dat het vrije Westen, aangevoerd door de Verenigde Staten, uiteindelijk toch kan doen wat het wil en de geschiedenis naar eigen hand kan zetten. Dat deze gebeurtenis ons duidelijk maakt dat democratie en liberalisme vroeg of laat zullen triomferen. Ook de zogenoemde ‘Arabische lente’ is daarvoor immers te ambivalent.
Dat komt, denk ik, omdat de afgelopen tien jaar ons allen hebben beschaamd, al spreken we dat natuurlijk ongaarne uit, en daardoor wat bescheidener hebben gemaakt. Links, progressief Nederland is beschaamd over de eigen naïveteit in de koestering van de droom van een Kantiaanse eeuwige vrede, de eigen lafheid tegenover de realiteit van geweld en intolerantie, het geloof in internationale instituties en internationaal recht. De wereld zit anders in elkaar dan het vermeende einde van de geschiedenis deed vermoeden.
Ook rechts, conservatief Nederland heeft dat geleerd: het neoconservatieve (in wezen: liberale) optimisme is door de werkelijkheid verootmoedigd. Die Fukuyama wist dat eigenlijk al, maar dat boek hadden de Nederlandse conservatieven – hoe vaak zij er zich ook op beriepen – helemaal niet goed gelezen. Het gaat daar over de stad van de moderniteit, van liberalisme en democratie, waar alle treinen van de geschiedenis in uit bleken te komen. Sommige treinen, uit de achtertuinen van de wereld, waren er nog niet aangekomen, en moesten – luidde de neoconservatieve conclusie - een handje worden geholpen om hun natuurlijke bestemming te bereiken. Ook de mensen in die achtertuinen wilden immers, op de bodem van hun hart, vrijheid en democratie.
Waar ze overheen lazen was de passage over mensen die die stad wel hadden bereikt maar er zich waren gaan vervelen, of zich door de opzichtig geëtaleerde suprematie van die stad vernederd voelden – omdat hun was beloofd dat hun (islamitische) trein hen zou brengen in een stad waar zij hun superioriteit konden laten zien. Beide groepen, de verveelden en de rancuneuzen, hebben de stad verlaten, genoten van het instorten van de twee torens van deze stad en zullen haar blijven bestoken. In die stad leven wij nog steeds, bescheidener, en in die bescheidenheid minder overmoedig en daarom hopelijk ook alterter.
Bart Jan Spruyt
van Al Qaida Maghhreb). En Al Qaida, meneer S., betekent Het Fundament.