Is mandatering van een verleningsbeschikking aan jeugdhulpaanbieders wel of niet mogelijk?
Is mandatering van een verleningsbeschikking aan jeugdhulpaanbieders wel of niet mogelijk?
Recente jurisprudentie en nieuwe wetgeving.
De totstandkoming van de Jeugdwet zoals we die nu kennen was geen sinecure. Dat heeft voor een deel te maken met het feit dat de Jeugdwet, nadat die was vastgesteld, door diverse andere wetten is gewijzigd: niet alleen door de invoeringswet van de Jeugdwet maar ook door de WMO 2015, de Participatiewet, de invoeringswet van de Participatiewet en de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen.
Daarnaast hebben veel leden van de Tweede Kamer amendementen ingediend waarvan er ook een aantal is aanvaard. Dat leidt tot onverwachte rechterlijke beslissingen zoals bijvoorbeeld blijkt uit een enkele beschikkingen van rechtbanken waarin artikel 2.11 Jeugdwet een rol speelt. Het eerste lid van dit artikel luidt: Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door derden laten verrichten.
Het artikel lijkt niet helemaal duidelijk: wat is bedoeld met de vaststelling van rechten en plichten? Is daarmee bedoeld het nemen van besluiten? En wie zijn die derden? Ieder ander dan het college?
Artikel 6.1.2 Jeugdwet regelt de gesloten plaatsing van jeugdigen. Gesloten plaatsing is een vorm van vrijheidsbeneming en daarom is het oordeel van de rechter nodig: een machtiging uithuisplaatsing. Als een kind al onder toezicht is gesteld, dan wordt dat toezicht uitgeoefend door een Gecertificeerde Instelling (GI). Die kan dan zelf een machtiging uithuisplaatsing vragen aan de rechter. Maar wat nu als een kind niet onder toezicht is gesteld maar bijvoorbeeld de ouders (en hulpverleners) van mening zijn dat het beter voor het kind is dat het uit huis geplaatst wordt?
Op grond van artikel 6.1.8 Jeugdwet wordt het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing dan gedaan door, onder meer, burgemeester en wethouders. Er is vaak spoed bij dit soort gevallen. Bij het verzoek om zo’n machtiging hoort ook een verleningsbesluit van het college te worden overgelegd (artikel 6.1.2, vijfde lid, Jeugdwet).
Een college van burgemeester en wethouders in Gelderland vond het, ik vermoed met het oog op de gewenste snelheid van handelen, handig om de bevoegdheid tot verlenen van jeugdhulp (artikel 2.3 Jeugdwet) te mandateren aan de GI. De rechtbank Gelderland vond een dergelijk mandaat in strijd met de aard van de bevoegdheid (artikel 10:3 Algemene wet bestuursrecht), onder meer met een verwijzing naar eerder genoemd artikel 2.11 Jeugdwet. Daar stond immers in dat het niet toegestaan was de vaststelling van rechten en plichten door derden te laten verrichten. Zie ECLI:NL:RBGEL:2015:1016.
De rechtbank Limburg heeft in een beschikking van 30 maart 2015 artikel 2.11 Jeugdwet op dezelfde wijze geïnterpreteerd. Zie ECLI:NL:RBLIM:2015:3539. In dit geval ging het over een beslissing van burgemeester en wethouders om zich te conformeren aan wat de Raad voor de Kinderbescherming in een concreet geval zou beslissen waarbij “een verzoek tot uithuisplaatsing een mogelijke uitkomst kan zijn”. Je zou de vraag kunnen stellen wat de aard van deze beslissing van b en w is maar met enige goede wil is er wel een mandaat in te zien. De rechtbank vond dat het college zich met deze beslissing “onttrekt aan zijn wettelijke taak en verplichting om, waar de Raad heeft vastgesteld dat een jeugdige in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen jeugdhulp nodig heeft, ten behoeve van deze jeugdige een op hem toegesneden individuele voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp.” Na deze terechtwijzing betrok de rechtbank artikel 2.11 Jeugdwet in het geding. `Weliswaar biedt artikel 2.11 Jeugdwet het college de mogelijkheid de uitvoering van de Jeugdwet door derden te laten verrichten, maar juist ‘de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders’ zijn daarvan uitgezonderd. In het door de Raad overgelegd besluit van het college kan de kinderrechter dan ook niet het ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW vereiste besluit bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet zien.”
Kennelijk vinden beide rechtbanken dat artikel 2.11 Jeugdwet mandaat niet mogelijk maakt. Maar ik denk daar toch anders over. Artikel 2.11 Jeugdwet is via een amendement Ypma/Leijten in de wet gekomen. Ik citeer de toelichting bij het amendement: “Dit amendement strekt ertoe, in lijn met de nieuwe WMO, de kwaliteit van de verlening van jeugdhulp of het uitvoeren van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, te waarborgen, alsmede de goede verhouding tussen de prijs voor de levering van de jeugdhulp of het uitvoeren van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering.”
Naar mijn idee gaat het hier niet om de vraag of een verleningsbesluit kan worden gemandateerd of niet maar om de vraag naar de kwaliteit van de voorzieningen op het gebied van de jeugdhulp. De passage over de vaststelling van rechten en plichten gaat natuurlijk over de overdracht van een bevoegdheid (delegatie) waarbij de indieners van het amendement niet op de hoogte waren van het feit dat je besluitvorming alleen door derde kunt laten verrichten via delegatie als de wet dat toelaat. En de wetgevingsjuristen hebben wellicht even geslapen….
En waarom zou mandaat niet kunnen: bij mandaat geef je als college toch niets uit handen zou je zeggen, dus waarom is dat in dit geval dan toch in strijd met de aard van de bevoegdheid? Ik geloof niet dat artikel 2.11 iets zegt over de mogelijkheden van mandaat; het kader (kwaliteit van de jeugdhulp) is anders.
Hoe dan ook, de wetgever is (inmiddels ontwaakt?) tot de conclusie gekomen dat het beter is aan de onduidelijkheid een einde te maken. Er is nu een Veegwet (kamernummer 34 191) waarin de gewraakte zinsnede behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders uit artikel 2.11 van de wet wordt gehaald.
Toelichting van de wetgever: “Artikel 2.11 strekt er toe de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan (zie ook het amendement van de leden Ypma en Leijten, Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 107). De formulering van het eerste lid blijkt onduidelijkheid op te leveren inzake de vraag welke bevoegdheden het college wel en niet zou mogen mandateren. In de parlementaire behandeling is echter diverse malen aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 191, nr. 3 6). De voorgestelde wijziging leidt ertoe dat geen onduidelijkheid kan bestaan over de mogelijkheid van het college van een gemeente om de vaststelling van rechten en plichten te mandateren.”
En daarmee is alles weer duidelijk: mandaat is toegestaan, ook aan jeugdhulpaanbieders.
Met dank aan onze docent en trainer, de heer Willie Elferink
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.