Advertentie

Afghanistan

Onlangs publiceerde De Telegraaf een artikeltje over de kritiek van Nederlandse militairen in Uruzgan op het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking.

08 augustus 2008

Minister Koenders zou in de Afghaanse provincie miljoenen uitgeven om agrarische alternatieven voor de papaverteelt te stimuleren. ‘Maar’, aldus een met naam en toenaam genoemde eerste luitenant, ‘ontwikkelingssamenwerking doet maar wat. Over opbrengst of oogst hoor je niets’.

 

Ik hoop dat deze eerste luitenant het goed maakt en dat hij niet via de krijgsraad naar Guantánamo Bay is afgevoerd. Zijn woede en frustraties zijn begrijpelijk. Wanneer Koenders miljoenen uitgeeft en Defensie bij oplopende kosten de broekriem moet aanhalen, liggen verontwaardiging en ook het uiten daarvan, voor de hand.

 

Maar ik denk niet dat de kritiek uit defensiekringen en het wantrouwen van de VVD - de Kamerleden Boekestijn en Van Baalen eisen ‘inspectieteams’ die de ‘verkwisting te velde’ onder de loep moeten nemen - helemaal terecht zijn. Natuurlijk is wantrouwen (en meer dan dat) gerechtvaardigd wanneer ontwikkelingssamenwerking wordt bedreven vanuit een misplaatst schuldgevoel, vanuit de drang onszelf met onze eigen goede en moreel verheven bedoelingen te kietelen, en daarbij blind te blijven voor de blijvende afhankelijkheid van de ontvangers van onze hulp en voor de resultaten van ons werk in het algemeen. Maar is de ontwikkelingssamenwerking daarmee afdoende getypeerd?

 

Ik kan het geheel niet overzien, maar weet wel dat Koenders de Tweede Kamer (in deze aangevoerd door CDA-Kamerlid Kathleen Ferrier) onlangs een potje van tien miljoen euro heeft beloofd (veel geld dus) om in Afghanistan projecten op gang te brengen die ervoor zorgen dat Afghaanse boeren andere producten gaan verbouwen dan die vermaledijde papaver. De gedachte erachter is dat de oorlog in Afghanistan niet alleen met militaire middelen kan worden gewonnen. De bevolking is via de papaverteelt namelijk ook economisch afhankelijk van de Taliban. Bovendien zijn de meeste boerenbedrijven in Afghanistan maar klein: niet groter dan een halve tot één hectare. Door vererving worden ze alleen maar kleiner. Boerenzonen verlaten dus vaak het bedrijf van hun vaders voor off-farm labour, wat in de meeste gevallen concreet betekent dat zij zich aansluiten bij de Taliban - in Afghanistan zelf dan wel in Pakistan.

 

Aan de projecten die voor subsidiëring door Ontwikkelingssamenwerking in aanmerking komen, worden scherpe eisen gesteld, zo heeft Koenders de Kamer in een brief laten weten. Zij mogen geen speeltje zijn van welke partij dan ook, maar moeten beantwoorden aan de vraag zoals die in Afghanistan zelf leeft. Bedrijven moeten een bijdrage leveren door kennis en mensen beschikbaar te stellen. Er moet met Afghaanse partners worden samengewerkt. En de projecten moeten erop gericht zijn dat de betrokken boeren zó leren om nieuwe producten te verbouwen, te verpakken en te vervoeren dat zij zelf binnen zo kort mogelijke tijd zelf geld gaan verdienen en dus onafhankelijk worden van de geboden hulp.

 

Een vergelijkbaar project is elders al succesvol gebleken. Met de hulp van het Nederlandse bedrijfsleven en hulporganisaties is in de Gazastrook de kweek van anjers weer op gang gebracht, met als gevolg dat deze in Aalsmeer worden geveild en daarmee dus een economische dynamiek op gang brengen die tot economische zelfstandigheid van Palestijnse kwekers leidt.

 

De rol van de Nederlandse overheid is faciliterend. Zo heeft Nederland onlangs met succes een beroep op de Israëlische autoriteiten gedaan om de grenzen met Gaza te openen voor elf vrachtwagens met Hollands zaaigoed. We zitten natuurlijk niet in de Afghaanse bergen om amandelen te drogen en die naar de markt van Dubai te exporteren. We voeren daar in de eerste plaats een oorlog tegen het islamitisch terrorisme, en iedere soldaat die daarginds zijn leven waagt, is een held.

 

Maar zolang de laatste Taliban niet onder de grond ligt, moeten we ook andere middelen inzetten om die oorlog te winnen, en dan middelen die er niet voor zijn bedoeld om onze goedgeefsheidsklier te kietelen, maar om daadwerkelijk een verschil te maken dat in duurzame onafhankelijkheid resulteert. Als we met recht en reden in Afghanistan vechten, en als we die oorlog willen winnen, dan is dit de manier om het te doen. Dat is die eerste luitenant ongetwijfeld met mij eens.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie