Is (strenger) strafrecht de oplossing?
Er zijn nogal wat kanttekeningen te plaatsen bij het geloof in het strafrecht als het instrument bij uitstek om de jeugdcriminaliteit effectief aan te pakken.
Deel 2 van de reeks Tussen ratio en symboliek.
Eind vorig jaar verscheen het briefadvies van de RMO* “Tussen ratio en symboliek; een reflectie op adolescentenstrafrecht”. Het advies bevat een aantal boeiende bespiegelingen over het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht die tot nadenken stemmen.
In mijn eerste column over het advies ging ik in op de vraag in hoeverre beschikbare kennis ten grondslag heeft gelegen aan het wetsvoorstel. Dat leek niet het geval te zijn voor wat betreft die elementen die betrekking hebben op verruiming van de mogelijkheden om zwaarder te straffen. Toch is de gedachte achter het wetsvoorstel dat het strafrecht het instrumentarium is om een hardere doelmatige aanpak van jeugdcriminaliteit te realiseren. In deze tweede column ga ik dan ook aan de hand van het briefadvies in op de vraag wat we kunnen verwachten van de in het wetsvoorstel voorgestelde “effectieve en dadergerichte aanpak”.
De overkoepelende noemer voor de nadruk op een effectieve en dadergerichte aanpak is de toenemende rationalisering in onze samenleving. Die uit zich vooral in het denken over effectiviteit en efficiëntie en in het denken over risico’s en het beheersen van die risico’s. Deze rationalisering kan echter ook een keerzijde hebben. Vooral bij adolescenten, waar met de juiste interventies relatief veel kan worden bereikt (adolescenten zijn immers nog in ontwikkeling), is flexibiliteit belangrijk. Een te ver doorgevoerde rationalisering kan die flexibiliteit beperken. De RMO houdt ons in dit verband onder andere de volgende spiegels voor.
In een veiligheidscultuur als de onze wordt verwacht dat risico’s worden beheerst en wordt strafrecht als een voor de hand liggend instrument gezien om dit te realiseren. Wanneer het strafrechtelijke aspect gaat domineren boven dat van zorg, hulp en begeleiding, zou dat wel eens contraproductief kunnen uitpakken. Het is bijvoorbeeld begrijpelijk dat het voor sommige stageplaatsen belangrijk is dat jongeren niet in de verleiding komen opnieuw strafbare feiten te plegen. De vraag is echter wel of het niet kunnen volgen van een stage en daarmee niet kunnen afronden van een opleiding, als gevolg van het niet beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag, niet te veel dwingende en uitsluitende gevolgen heeft en van kwaad tot erger leidt.
De sterke nadruk die binnen de strafrechtketen op efficiëntie wordt gelegd leidt er toe dat betrokken instanties zich eenzijdig gaan opstellen als een productgericht bedrijf. Aandacht voor efficiënter werken biedt vanzelfsprekend mogelijkheden voor het verantwoord omgaan met belastinggeld, maar heeft ook een keerzijde. Als productafspraken bepalend worden voor de werkzaamheden, zal dit ten koste gaan van de flexibiliteit en het leveren van maatwerk. De keten verwordt tot een eenzijdig op repressie gericht keurslijf waarin geen ruimte meer is voor een meervoudige aanpak (zorg en dwang) en onafhankelijke “checks and balances” die nodig zijn voor een daadwerkelijk effectieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Zo is bijvoorbeeld de kerntaak van de reclassering voor zorg na detentie verdrongen door een nadruk op het uitoefenen van controle op de executie van (taak)straffen.
Het denken over effectiviteit komt tot uiting in de groeiende aandacht voor ‘evidencebased werken. Uiteraard verdienen interventies waarvan onderbouwd kan worden dat ze waarschijnlijk tot het beoogde doel leiden de voorkeur boven interventies waarvan evident is dat ze weinig effect zullen hebben. Toch zijn er aan het huidige “evidencebased werken” – waarbij een sterke nadruk ligt op bevindingen op basis van experimenteel onderzoek – ook een aantal risico’s verbonden. Dat heeft vooral te maken met het feit dat in het kader van het strafrecht erkende interventies vooral op het terrein van de individuele cognitieve gedragstherapie liggen. Daarmee krijgen andere interventies op het gebied van gezin, onderwijs, “peer group”, werk, financiën, wonen, wijken en sociale factoren te weinig aandacht. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn dat zelfs bij erkende gedragsinterventies de recidivevermindering in het algemeen vrij beperkt is.
Ook is het opvallend dat met alle aandacht voor “evidencebased werken” de eis van bewezen effectiviteit bij strafrechtelijke interventies zoals geldboetes en vrijheidsstraffen veel minder een rol speelt. Zou dat komen door de spanning tussen het overweldigende wetenschappelijke bewijs dat straffen alleen niet helpt aan de ene kant en de dwingende roep vanuit de samenleving om harder te straffen aan de andere kant?
Er zijn kortom nogal wat kanttekeningen te plaatsen bij het geloof in het strafrecht als het instrument bij uitstek om de jeugdcriminaliteit effectief aan te pakken. Dat geldt ook voor de toenemende invloed van risicotaxatie instrumenten in het adolescentenstrafrecht waarover meer mijn volgende column.
* Ik ben sinds September 2012 lid van de RMO Erik Gerritsen Meer columns van Erik Gerritsen leest u hier.
Reacties: 8
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Wat zou een werkbezoek van u kunnen veranderen aan mijn ervaringen met doodongelukkige OTS- kinderen waar u niet goed genoeg voor zorgt? Wat wilt u mij dan vertellen wat u hier niet kunt vertellen? De reacties op uw columns zijn toch bedoeld voor discussie en debat?
U weet dat het zo is, want uw organisatie heeft daar ook voor onder curatele gestaan. U weet dat er een onderzoek is van de stadsregio Amsterdam waaruit blijkt dat scholen balen van BJAA en hun kinderen niet graag daar aan overlaten. U weet ook dat scholen om die reden niet gaag kindermishandeling melden, en het aantal meldingen van scholen ernstig achterblijt.
Wat ik schrijf is dus heel relevant. Het zou daarom fijn zijn als u in gaat op wat ik schrijf. Dat zou vertrouwen wekken. Ook wil ik graag weten of de kinderen waarbij BJAA het jarenlang heeft verprutst, soms zelfs hun hele jeugd, bij u kunnen aankloppen voor schadevergoedingen?
Vriendelijke groeten,
Quirine van Wateringen
Goed, beantwoord de vraag dan niet voor BJAA maar voor de algemene landelijke situatie. Je bent immers in de media ook een van de woordvoerders van Jeugdzorg Nederland.
Jij schrijft dat de strafrechtelijke keten voor crimininele jongeren niet wenselijk is. Je plaatst daar kanttekeningen bij die er toe leiden dat de conclusie volgens jou moet zijn dat deze jongeren beter door jeugdzorg begeleid kunnen worden.
Mijn stelling is dat jeugdzorg ernstig faalt, in het hele land. Dat is ook de stelling van prof. Corine de Ruiter en ook de strekking van onderzoeken van de Inspectie en de Veiligheidsraad. Zie bovendien ook de roep om waarheidsvinding waar men momenteel in Den Haag een advies over formuleert, gezien het extreme aantal klachten over partijdigheid vvan voogden en fouten in dossiers. Tot slot verwijs ik naar de jaarlijkse rapporten van de Verenigde Naties over de ineffectiviteit en het disfunctioneren van de Nederlandse jeugdzorg.
Mijn vraag is daarom zeer relevant:
Kunnen jongeren waarbij de jeugdzorg het vaak jaren, soms hun hele jeugd, heeft verprutst bij de jeugdzorg aankloppen voor schadevergoedingen?
Dat vragen jongeren, ouders en docenten zich massaal af .En dat vragen gemeenten zich natuurlijk ook af want die krijgen daar na de transitie mee te maken. Je weet immers dat de roep om schadevergoedingen voor het falen van jeugdzorgt toeneemt.
Vriendelijke groeten,
Quirine
In de pedachogische wetenschap is er concensus over evidencebased werken met genoemde jongeren: het gaat om en straffen (norm stellen) en intensief begeleiden ( vergroten zelfinzicht) en perspectief bieden (werken aan integratie door o.a onderwijs en arbeid).
Alleen maar het strafrecht hanteren is voor veel jongeren een start van een proces van uitstoting.
https://www.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/ …