‘Financiële problematiek leidt veel te vaak tot dakloosheid’
Staatssecretaris Van Ooijen (VWS) zet met ‘zijn’ Nationaal Actieplan Dakloosheid alles op alles te zorgen dat niemand meer dakloos is.
Van het afschaffen van de kostendelersnorm tot het wijzigen van de 4-weken-zoektermijn voor jongeren tot 27 jaar: demissionair staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) zet met ‘zijn’ Nationaal Actieplan Dakloosheid alles op alles om ervoor te zorgen dat iedereen een dak boven z’n hoofd heeft.
Het is een ambitieus plan: nul daklozen in 2030. In december vorig jaar maakte staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) het zogenoemde Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis bekend. Daarin worden tientallen stappen en doelstellingen aangekondigd. Het plan legt onder meer een link met psychische en sociale problematiek, regels rond uitkeringen, en uitstroom uit jeugdzorginstellingen.
Het kabinet stelde 65 miljoen euro extra beschikbaar, bovenop de 385 miljoen euro die al voor gemeenten was gereserveerd. Nu, bijna een jaar later, lijkt er schot in de zaak te zitten. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) becijferde dat het aantal daklozen vorig jaar is gedaald [zie grafiek op pagina 43].
Maar opvanglocaties merken daar niks van. Douwe van Riet van HVO-Querido, dat opvang en begeleiding biedt aan mensen die dakloos zijn, ziet in de praktijk juist het tegenovergestelde. Volgens de bestuurder worden 65-plussers, ongedocumenteerden en jongeren onder de 18 jaar niet meegenomen, en juist onder hen is het probleem groeiende.
Ik sluit mijn ogen zeker niet voor de bestaande realiteit
Hoe verklaart u dat?
‘Daarvoor doe ik graag een paar stappen terug. Om te beginnen die CBS-cijfers. Die laten zien dat de afgelopen vijftien jaar dakloosheid alleen maar is toegenomen. De afgelopen jaren daalde het iets, wat parallel loopt aan de extra inzet van mijn voorganger Paul Blokhuis [van 2017 tot 2022 staatssecretaris VWS, red.]. Maar dat is al wel weer anderhalf jaar geleden. We kwamen toen net uit de coronacrisis; begin 2022 viel Rusland Oekraïne binnen. We moeten het tijdsgewricht en de situatie waar deze schattingen op gebaseerd zijn niet uit het oog verliezen. De cijfers gaan niet over de afgelopen drie maanden.
‘Ik sluit mijn ogen zeker niet voor de bestaande realiteit. Heel veel maatschappelijke opvanginstellingen zitten overvol. Maar er is natuurlijk wel een discussie over wat we verstaan onder dak- en thuisloosheid. Het is een schatting, geen telling. Daarbij erken ik dat de definitie die het CBS hanteert beperkt is. De zogenoemde ETHOS telling, die recent is gebruikt bij de telling van het aantal dak- en thuislozen in Noordoost- Brabant, moet écht een goed beeld van de realiteit creëren. Die methode houdt eveneens rekening met bankhoppende jongeren. Zij slapen niet op straat of in de opvang, maar bij vrienden en familie.’
Voor het actieplan zijn zes inhoudelijke doelstellingen opgesteld. Eén daarvan is het versterken van bestaanszekerheid. Waarom?
‘Allereerst omdat bij dakloze mensen de bestaanszekerheid totaal is weggevaagd. Maar er is ook een andere reden. Financiële problematiek leidt heel vaak tot dakloosheid, veel te vaak. Als je wilt voorkomen dat mensen dakloos raken, zul je financiële zekerheid moeten garanderen. Zo voorkom je dat iemand zijn of haar woning wordt uitgezet omdat hij of zij de rekeningen niet meer kan betalen.’
In januari werd de kostendelersnorm voor thuiswonende jongvolwassenen tot 27 jaar afgeschaft. Dat zou, als het goed is, ook een maatregel moeten zijn om dakloosheid te voorkomen.
Klopt.
En, werpt het z’n vruchten af?
‘Het is eigenlijk nog te vroeg om daarover te kunnen oordelen. Bovendien moet je zo’n maatregel altijd in een bredere context zien. Het is nooit een silver bullet die het hele probleem oplost. Daarbij kan ik me heel goed voorstellen dat het nog bij mensen moet landen. Als je nog steeds denkt dat die regel bestaat, pas je je gedrag niet aan.’
Jongeren tot 27 jaar moeten nu eerst vier weken zelf zoeken naar een baan of studie voordat de gemeente hun aanvraag voor een bijstandsuitkering in behandeling neemt. Veel kwetsbare jongeren hebben echter geen financiële buffer waarmee zij deze periode zonder inkomen kunnen overbruggen. De gemeenten Utrecht en Arnhem hebben deze 4-wekenzoektermijn al geschrapt, maar zij wijken hierdoor af van de Participatiewet. Waarom is dit nog niet landelijk geregeld? Het wordt namelijk wel genoemd in het actieplan.
‘Mijn collega Carola Schouten [minister voor Armoedebeleid en Participatie, red.] werkt aan een wetsvoorstel waarin deze verplichting wordt omzet in een kan-bepaling. Het is dan geen verplichting meer, maar gemeenten zouden in de toekomst nog wel de 4-weken-zoektermijn kunnen opleggen.’
Jongeren die niet de luxe hebben om vier weken te wachten, kunnen door deze zoektermijn dakloos worden. Met een kan-bepaling mogen gemeenten die verplichting nog steeds opleggen. Waarom niet volledig schrappen?
‘Als iemand vanwege de 4-weken-zoektermijn dakloos dreigt te raken, is er voor gemeenten geen enkele reden om die verplichting op te leggen. Gemeenten zeggen ook dat ze die zoektermijn niet willen, dus ik ga ervan uit dat ze dat middel ook in de toekomst niet zullen gebruiken. Overigens geldt ook hier dat we van één maatregel geen wonderen moeten verwachten.’
Zo’n 60 procent van de dakloze jongeren heeft een verleden in de jeugdzorg. Veel gemeenten kennen alleen in uitzonderlijke gevallen verlengde jeugdzorg toe. D66-Kamerlid Rens Raemakers wil de ‘bewijslast’ omdraaien: gemeenten moeten kunnen aantonen dat jeugdhulp het niet langer nodig is. De Tweede Kamer steunde zijn motie. Hoe staat u hierin?
‘Ik weet niet of de omgekeerde bewijslast de oplossing is. Als je aan gemeenten vraagt om een omgekeerde bewijslast, worden zij verantwoordelijk voor voldoende aansluiting. Terwijl de jeugdzorgaanbieder de partij is die het beste die aansluiting kan verzorgen. ‘Stel, je woont als jongere in een zorginstelling en je wordt bijna 18 jaar. Dan heb je het liefst dat iemand die dicht bij je staat daarover nadenkt. En dat is natuurlijk de professional in die instelling, niet de gemeente. Die zorginstelling moet de ruimte krijgen om na te denken over wat er daarna gaat gebeuren. Of dat nou een 18-plus-voorziening is, of een urgentieverklaring: zolang het maar goed aansluit bij de jongere. Gemeenten zitten daar echter niet dicht genoeg op. Als je het aan hen overlaat vrees ik een heel bureaucratisch systeem. Want gemeenten gaan natuurlijk niet iedereen toegang geven tot 18-plus-voorzieningen. Ik zou daar, kortom, heel voorzichtig mee zijn.’
U pleit dus eigenlijk voor een omgekeerde bewijslast bij zorginstellingen en jeugdzorgprofessionals?
‘Ja, precies. Daar wil ik wel eens even goed naar kijken. Het probleem is dan wel dat instellingen gaan over hun eigen beschikkingen. Dat is evenmin wenselijk. Maar het zou mooi zijn als we bij een aantal instellingen en gemeenten kunnen proefdraaien. Om te kijken of zoiets werkt.’
De transitie van Beschermd Wonen naar Beschermd Thuis kan niet los worden gezien van dit actieplan. De invoering van het woonplaatsbeginsel en het nieuwe verdeelmodel zijn echter controversieel verklaard.
‘Dat vind ik enorm jammer. Hier wordt al sinds 2015 over nagedacht. Het is natuurlijk aan de Tweede Kamer, maar ik weet dat gemeenten hier al lang op wachten. Ook vanuit de bestuurlijke betrouwbaarheid is dit echt niet uit te leggen.
‘Overigens wil ik gemeenten op het hart drukken om hier toch alvast mee aan de slag te gaan. Hoewel het een decentralisatie van middelen is, kunnen gemeenten ook zonder die wetswijziging regionaal afspraken maken. Veel gemeenten zijn al voorbereid op deze doordecentralisatie. Ik zou zeggen: houd daar vooral niet mee op en ga door met die regionale afspraken. Laat je niet te snel on hold zetten omdat de hervorming controversieel is verklaard.’
Valente laat weten juist blij te zijn met het besluit. De branchevereniging voor aanbieders van beschermd en begeleid wonen verzet zich al jaren tegen de invoering van het woonplaatsbeginsel. Volgens directeur Esmé Wiegman is het een ‘technocratische oplossing’ die niet leidt tot voldoende huisvesting en begeleiding. Heeft ze een punt?
‘Een lange tijd deelde ik die kritiek, want ik vond ook dat er iets anders moest in de manier waarop we de decentralisatie zouden vormgeven. Maar als ik nu kijk met welke waarborgen we het woonplaatsbeginsel willen invoeren, dan denk ik dat de kritiek nu doorschiet. Er zijn zeker potentiële risico’s. Bijvoorbeeld dat een aanbieder in één keer met verschillende gemeenten 70 contracten moet afsluiten, in plaats van nu met vier centrumgemeenten. Dat kan leiden tot enorme administratieve lasten. Of kortere beschikkingen en gemeenten die denken dat ze straks de prijzen kunnen terugschroeven. Ik snap dat dat voor aanbieders reële problemen zijn.
‘Maar als je kijkt met welke waarborgen we het willen invoeren, dan zijn we echt nog verder van huis als we dit niet doen. Dan gooi je echt het kind met het badwater weg. Nu loont het voor regiogemeenten om kwetsbare mensen door te schuiven naar centrumgemeenten. Vaak wordt dan gezegd dat de centrumgemeenten alle voorzieningen hebben. Juist ómdat het een centrumgemeente is, zijn al die voorzieningen daar zo geconcentreerd.
‘Als je wilt dat mensen worden geholpen op de plek waar ze zijn geworteld, zul je toe moeten naar een verdergaande spreiding. Er wordt op dit punt geen bezuiniging doorgevoerd. Het is geen financiële kaalslag. Als je goed samenwerkt in de regio, hoeft dit niet te leiden tot 70 contracten.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.