Advertentie
sociaal / Achtergrond

Buurthuis voor jeugd en gezin

Voor alledaagse vraagstukken moet je in een Centrum voor Jeugd en Gezin terechtkunnen, menen Erna Hooghiemstra en Kees Verhaar. De nadruk die minister Rouvoet voor de centra legt op opvoed- en opgroeiondersteuning legt, is veel te beperkt. ‘Je moet niet het stempel van probleem binnenhalen.’

07 augustus 2009

Even stilstaan, ademhalen en bedenken: waar zijn we nou eigenlijk mee bezig? Terwijl in alle gemeenten bestuurders en ambtenaren keihard werken aan de oprichting en ontwikkeling van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), komen Kees Verhaar en Erna Hooghiemstra met een opmerkelijk advies: ‘Bedenk nu eerst wat je eigenlijk met het centrum wilt bereiken.’

 

Hooghiemstra en Verhaar vervullen sinds vorige maand gezamenlijk het lectoraat Jeugd en Gezin bij Fontys Hogescholen. Kennis aanleveren voor de ontwikkeling van jeugd- en gezinsbeleid is het doel van de nieuwe lectoren. De Centra voor Jeugd en Gezin hebben hun speciale aandacht. Ze hebben veel potentie in de ogen van Verhaar en Hooghiemstra, maar op dit moment is iedereen er vooral op gericht op zo kort mogelijke termijn zo’n centrum te hebben gebouwd, alle partijen bij elkaar te brengen en de vlag gehesen te hebben.

 

Minister André Rouvoet voor Jeugd en Gezin (Christen- Unie) wil dat ouders en jongeren vanaf 2011 in iedere gemeente terecht kunnen bij zo’n centrum. ‘Hooghiemstra: ‘Maar wat ga je doen als dat bordje eenmaal op de deur hangt? Wat wil je met zo’n centrum bereiken? Wat is het doel op de lange termijn? Dat perspectief ontbreekt nu nog vaak. Het is nu echter wel hét moment om daar bij stil te staan.’

 

Komt dat grote verhaal er niet, dan sterven de centra een vroege, stille dood, waarschuwen ze. Verhaar: ‘De deadline van 2011 genereert veel enthousiasme en energie. Voor de betrokken partijen is het een spannend en leuk proces, maar het vraagt ook veel van ze. Als het blijft bij “leuk”, is dat op lange termijn niet genoeg, dan ebt dat enthousiasme weer weg.’

 

Laagdrempelige inlooppunten waar ouders terechtkunnen met vragen over de opvoeding, met daarbij een link naar de jeugdzorg voor de ingewikkelder zorgvragen: dat is wat de minister voor zich ziet bij de Centra voor Jeugd en Gezin en dat is ook de opdracht aan gemeenten. Een heldere opdracht, maar ook een veel te beperkte, vinden Hooghiemstra en Verhaar.

 

In haar oratie Het gezin binnenstebuiten bespreekt Hooghiemstra een aantal maatschappelijke kwesties die het belang van gezinsondersteuning volgens haar illustreren. Dat Nederlandse vrouwen op steeds latere leeftijd kinderen krijgen bijvoorbeeld, of dat de arbeidsparticipatie van moeders achterblijft.

 

Ook in de gezinsnota van Rouvoet worden deze vraagstukken benoemd, maar in de uitwerking blijkt het moeilijk vorm te geven, constateert Hooghiemstra. Terwijl dat op lokaal niveau prima kan. ‘Een gemeente kan op tal van manieren voorwaarden scheppen die gezinnen beter kunnen laten functioneren. Denk aan het afstemmen van locaties, openingstijden van voorzieningen op de gezinsagenda, het scheppen van voldoende en kwalitatief goede kinderopvangvoorzieningen, het investeren in veilige buurten, of aan voorzieningen voor tieners om zich te vermaken. Voor de directe uitvoering van gezinsbeleid ligt een prachtig instrument klaar: het CJG.’

 

Sociale reproductie

 

Collega-lector Verhaar trok een aantal jaar geleden landelijke media-aandacht met een onderzoek naar de sociale reproductie van achterstand in Friesland: ouders die hun kinderen meegeven dat dubbeltjes niet zijn geboren om kwartjes te worden. Zo droegen ze een laag opleidingsniveau en achterstand van generatie op generatie over - een voorbeeld van een verschijnsel waar CJG-medewerkers een prachtige opdracht aan kunnen ontlenen, vindt hij.

 

‘Een leraar leidt een kind toch ook niet alleen op om een diploma te halen. Hét doel is toch een goede plek in de maatschappij? Dat soort grotere doelstellingen is ook in de Centra voor Jeugd en Gezin nodig. Sociale cohesie, talentontwikkeling, dat zijn toch veel interessantere vraagstukken dan het zo snel mogelijk ingevoerd krijgen van een kinddossier? Stel je als bestuurder de vraag wat je waarom wilt bereiken. Is je doel zoveel mogelijk uit een kind te halen? Haal dan de banden tussen onderwijs en CJG aan. Wil je zorg en arbeid makkelijker te combineren maken? Dan moet je met kinderopvang aan de slag en daarover informatie aan de ouders bieden. Maar stel jezelf en alle betrokken partijen een ambitie, formuleer een eigen visie op gezinsbeleid.’

 

Verhaar stelt zich het ideale CJG voor als een soort bibliotheek. ‘Je kunt er binnenstappen wanneer jij wilt. Dan staat er een grote leestafel met spullen waaruit je kunt kiezen, en eventueel een cursus lezen en schrijven of nieuwe media kunt volgen. Vertaald naar het CJG betekent dat een accent op de informatie- en adviesfunctie en dat er een cursusaanbod is, dat er ontmoetingsplekken zijn. Informeren en ontmoeten, dat is eigenlijk de kern.’

 

Hooghiemstra: ‘Je moet voor hele simpele dingen in het CJG terechtkunnen. Welke scholen zijn hier in de buurt en wanneer moet ik mijn kind daarvoor inschrijven? Dat soort dingen. In het buitenland zijn hele mooie voorbeelden. In Finland heb je centra waar zwangere vrouwen elkaar ontmoeten. Ze worden gefaciliteerd om regelmatig af te spreken in groepjes. Die vrouwen helpen elkaar en als ze er onderling niet uitkomen, is betrouwbare informatie van een professional beschikbaar. De Finse overheid zorgt ervoor dat deze moeders elkaar kunnen blijven ontmoeten in een soort CJG, ook als hun kinderen al veel ouder zijn.’ Het beeld dat deze ouders hebben van een CJG, is daardoor vooral positief, ondersteunend en niet op problemen gericht.

 

Niet gegarandeerd

 

Voor de ontwikkeling van een CJG tot een soort buurthuis waar iedereen zonder nadenken binnenstapt, is laagdrempeligheid een absolute voorwaarde. En juist dat is in de huidige opzet niet gegarandeerd, menen Hooghiemstra en Verhaar, door de nadruk op opvoed- en opgroeiondersteuning. Onderzoek waarschuwt voor het risico dat de doelgroep de centra als een plek ziet waar je vooral komt als je een probleem hebt.

 

Hooghiemstra: ‘De centra komen voort uit het bestaande jeugdbeleid waarin de nadruk ligt op het oplossen van problemen. De meeste aandacht en energie gaat naar casusbesprekingen van probleemgevallen. Terwijl de belangrijkste reden om aan de CJG-operatie te beginnen, was om gezinnen te bereiken als er nog geen sprake van problemen is.’

 

De Centra voor Jeugd en Gezin komen ook voort uit de opdracht aan gemeenten in de Wet maatschappelijke ondersteuning om een ‘preventief jeugdbeleid’ te voeren. Een term die Hooghiemstra liever niet in verband gebracht ziet met het CJG: ‘Waarom ontwikkel je een preventief beleid? Om problemen te voorkomen. Dan heb je dus wéér die associatie met probleem. Ik zou het liever ondersteunend beleid willen noemen.’

 

Ook de samenwerking met de Bureaus Jeugdzorg moet in het CJG op de achtergrond blijven, vindt het tweetal. Immers, als één instituut de associatie met ‘probleem’ oproept, dan is het Bureau Jeugdzorg wel.

 

Verhaar: ‘Als je Centra voor Jeugd en Gezin en de jeugdzorg combineert, is de laagdrempeligheid definitief het raam uit. Hetzelfde geldt voor de Veiligheidshuizen (waarin her en der in het land organisaties samenwerken bij de aanpak van criminaliteit en overlast, red.). Hoe onterecht het imago van Bureau Jeugdzorg soms ook is, feit is dat je er het stempel van probleem mee binnenhaalt. Als je echt wilt dat gezinnen makkelijk binnen komen stappen, dan moet je dat gewoon niet willen.’

 

Verhaar maakt zich zorgen over de keerzijde van de langlopende lobby van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om gemeenten verantwoordelijk te maken voor jeugdzorg. Nu is het nog een provinciale verantwoordelijkheid. ‘Dat is een bedreiging van de doelstelling van gemeenten om problemen in gezinnen te willen voorkomen.’

 

Kees Verhaar (1959) studeerde economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij promoveerde op het arbeidsmarktgedrag van jeugdwerklozen in Achtkarspelen (Friesland). Hij werkte enkele jaren op het ministerie van Sociale zaken en als adviseur en onderzoeker bij SGBO hield hij zich bezig met de ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin. Hij werkt nu, naast zijn lectoraat, als ‘senior Jeugd’ bij onderzoeksbureau PON in Tiburg.

 

Erna Hooghiemstra (1961) studeerde sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werkte ruim elf jaar bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en specialiseerde zich daar in emancipatie-, integratie- en gezinsvraagstukken. Van 2003 tot 2007 was ze directeur van de Nederlandse Gezinsraad. Sinds 2008 is ze directeur van kennisinstituut en onderzoeksbureau het PON.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie