Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

‘Stip op horizon te ver weg’

Vrijwel alle provincies hebben ambities op papier gezet over het gewenste aandeel hernieuwbare energie in hun totale energieverbruik, te bereiken energiebesparing en CO2-reductie. Maar in hoeverre ze op koers liggen, valt nauwelijks te zeggen. De einddoelen liggen doorgaans ver in de toekomst en tussendoelen ontbreken.

21 december 2018
horizon.jpg

Duurzame ambities provincies vereisen tussendoelen

Waar staan de provincies als het gaat om de voortgang van de energietransitie? De provinciale rekenkamers wilden dat in een vergelijkend onderzoek in beeld brengen. Vorige week publiceerden ze het resultaat. Eruit blijkt dat alle provincies er weliswaar mee aan de slag zijn, maar dat er in feite weinig harde prestatiegegevens zijn hoever ze zijn richting einddoel. Daarbij: de meest recente gegevens stammen uit 2016.

Aan ambities lijkt weinig of geen gebrek. Zo hebben alle provincies ze geformuleerd voor het aandeel hernieuwbare energie. Met uitzondering van Drenthe en Flevoland hebben alle provincies ambities ten aanzien van energiebesparing. En acht van de twaalf provincies hebben ambities voor CO2-reductie opgesteld. Friesland en Groningen kiezen voor een verdergaande doelstelling op het gebied van hernieuwbare energie. Utrecht en Zuid-Holland hebben aangegeven dat de landelijke afspraak ten aanzien van hernieuwbare opwekking (14 procent in 2020) in hun provincie niet haalbaar is, onder andere als gevolg van de sterke verstedelijking; dat zou ze minder geschikt maken voor de productie van hernieuwbare energie.

De conclusie van de rekenkamers is dat alle provincies, behalve Flevoland, voor een enorme uitdaging staan om in 2020 aan 14 procent opgewekte hernieuwbare energie te komen. Dat geldt zeker voor de provincies met een extra ambitie en voor de provincies die tot nu toe een relatief laag aandeel hernieuwbare energie opwekten. Aandacht voor de haalbaarheid van ambitieuze doelstellingen voor opwekking van hernieuwbare energie op de lange termijn (2040/2050) is volgens hen belangrijk.

Wat dan helpt, is als er concrete tussendoelen zijn voor de relatief korte termijn. En juist die ontbreken nogal eens. Zo hebben Drenthe, Gelderland, Brabant en Utrecht geen tussendoelen geformuleerd: ze richten zich voor de opwekking van hernieuwbare energie op 2050, of op 2040. De rekenkamers adviseren elke vijf jaar een ijkpunt te formuleren. Hetzelfde geldt voor de doelstellingen op het gebied van energiebesparing en CO2-reductie. Tussendoelen zorgen er voor dat de opgave ‘concreet en behapbaar wordt.’ En aan de hand ervan kan de vinger aan de pols worden gehouden. Tussendoelen zijn volgens Karen IJssels, projectleider van het rekenkameronderzoek, nodig om te kunnen zien hoever provincies zijn richting einddoel. ‘Op basis daarvan kan er door Provinciale Staten politiek worden bijgestuurd’, zegt Nellie Verbugt, voorzitter van de Zuidelijke Rekenkamer en van dit onderzoek. ‘De stip op de horizon ligt nu te ver weg.’

Optellen
Wat het onderzoek ook duidelijk maakt, is dat provincies verschillende termen hanteren voor hun doelstellingen en verschillen in de elementen die worden meegenomen in de berekening van bijvoorbeeld de energiebesparing. Zo worden bij de ambities voor CO2-reductie verschillende eenheden gehanteerd. Doordat de uitgaven bovendien ook nog eens op verschillende manieren worden geadministreerd, is een interprovinciale vergelijking op hoe doelmatig ze bezig zijn eenvoudigweg niet te maken. Of zoals Karen IJssels het formuleert: ‘Het is als het vergelijken van appels, peren én pruimen.’

Zowel het beleid en de financiering als de beleidstermen en planningen van de energietransitie variëren dus per provincie. Dat moet beter, meent ook Flevolandse gedeputeerde Jop Fackeldey. ‘Als het om wind op land gaat, dan is het niet moeilijk om gegevens met elkaar te vergelijken. Maar bij andere maatregelen om te verduurzamen, zoals energie uit industriewarmte, wordt het een stuk moeilijker.

Dan spreekt de een over petajoules en de ander over tonnen CO2. Maar uiteindelijk moeten we het wel kunnen optellen.’ ‘Zonder vergelijkbare eenheden en eenduidige begrippen is het niet mogelijk om te komen tot een goede vergelijking en is niet inzichtelijk te maken wat de bijdrage van de provincies is aan dit onderdeel van de energietransitie’, zegt Verbugt. Die verschillen in meten maken het ook lastig om de kwantitatieve doelstellingen voor de regio’s, waarvoor provincies samen met rijk en gemeenten aan zet zijn in het kader van het Klimaatakkoord, helder te krijgen.


Verschillen in omvang middelen
De omvang van de middelen die provincies beschikbaar stellen voor de energietransitie zou een goed beeld kunnen vormen van hun inzet. Toch is het in het rekenkamerrapport vergeefs zoeken naar die informatie. De reden? Gegevens uit begrotingen en rekeningen blijken niet te vergelijken; elke provincie heeft zo zijn eigen manier van boekhouden. In sommige provincies maakt energietransitie onderdeel uit van een breder programma, terwijl bij andere provincies vanuit andere programma’s wordt bijgedragen aan energietransitie. De ene provincie werkt met subsidies, de ander met leningen, weer een ander met revolverende fondsen. In het kader van de publieke verantwoording is het volgens de provinciale rekenkamers wenselijk dat provincies de bijdrage aan het thema energietransitie inzichtelijk maken. Dat kan heel goed door middelen te ‘labelen.’ De aanbeveling is daar interprovinciaal afspraken over te maken.


‘De kippen zitten nog op de eieren’
Langzaam wordt duidelijk wat de opgave om in 2050 energieneutraal te zijn gaat betekenen voor gemeente, provincies en waterschappen. De komende weken moet er meer duidelijk worden: dan moeten de resultaten bekend worden uit de overleggen tussen belangenorganisaties, bedrijfsleven en overheden aan de Klimaattafels. En dat moet uiteindelijk leiden tot een klimaatakkoord, waar alle overheden en nadere partijen mee in moeten stemmen.

Ook de provincies hebben een belangrijke rol. Ze praten mee aan de klimaattafels, maar zijn ook verantwoordelijk voor het opstellen van de RES, de regionale energiestrategie. ‘Een van de vragen die wordt gesteld is: hoe maak ik maximaal gebruik van de restwarmte in deze regio? Dat kan restwarmte uit de industrie zijn, uit het oppervlaktewater met aquathermie of uit de grond met geothermie. Of zijn er andere oplossingen nodig? Dat kunnen we niet van bovenaf bepalen. Je zal per regio moeten kijken: hoe financier ik dit? Is dit betaalbaar voor de burger? En is er draagvlak? Dat zijn vragen die we in de regio’s moeten oplossen en die om maatwerk vragen. We moeten niet proberen om die vragen landelijk te beantwoorden’, zegt Flevolands gedeputeerde Jop Fackeldey (PvdA).

Rinkelende kassa
Steun van alle partners in de transitie is belangrijk, stelt hij. ‘Zonder draagvlak ben je nergens. Maar je moet niet onderschatten hoeveel steun er is om dit voor elkaar te krijgen. Windenergie is zo’n voorbeeld. Als je in de regio gaat vragen, dan is er draagvlak voor maatregelen. Maar het is erg afhankelijk van het belang van omwonenden. Ik sprak onlangs nog een omwonende van een windmolenproject die daar ook in deelneemt. Hij hoort het geluid van de wieken wel, zei hij. Maar hij vergeleek het met het geluid van een rinkelende kassa: iedere keer dat de wieken draaien, levert het geld op.’

De afspraken uit de klimaattafels moeten dit jaar nog duidelijk zijn, maar inmiddels lijken de tegenstelling tussen de verschillende partijen aan de klimaattafels groter te worden. Maar Fackeldey bestrijdt het beeld dat de partijen met rode koppen aan tafel zitten. ‘Dit hoort bij het proces, maar ik weet dat er constructief wordt onderhandeld en dat er goede ideeën zijn over de geschilpunten.’ Verder wil hij niet veel kwijt over de inhoud van besprekingen. ‘De kippen zitten nog op de eieren. Laten we ze nu maar niet storen.’ 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie