Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

‘Er is geen leegte in Nederland’

Het landelijke beleid om steden te zien als motor van de economie versterkt het isolement van de krimpregio’s. Aldus Bettina Bock, kersvers krimphoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Overheden moeten investeren in de bovenlokale identiteit van bewoners.’

07 oktober 2016

Bettina Bock, nieuwe krimphoogleraar in Groningen

Toen Bettina Bock, krimphoogleraar in Groningen, deze zomer door een collega-socioloog werd rondgeleid door Zeeland, zag ze dorpen in verval. Leeg, verpauperd, zielloos. Van dit soort dorpen, heeft ze toen gedacht, moet je misschien accepteren dat ze leeglopen. Soms is er geen redden meer aan leefbaarheid. En toch, voor een doemscenario van krimpgebieden vol spookdorpen is geen plek in het plaatje dat Bettina Bock schetst van haar onderzoeksterrein de komende vijf jaar: bevolkingsdaling en leefbaarheid in Noord-Nederland. De nieuwe bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen bekritiseert de manier waarop bevolkingsdaling wordt geframed als leegte. ‘Er is geen leegte in Nederland.’

U plaatst in uw oratie leegte tegenover ruimte. Hoe verschillen die begrippen voor u?
‘Ze verschillen in het beeld dat ze schetsen in de discussie. Met leegte is er iets niet. Met ruimte heb je het over potentie en mogelijkheden. Groningen is bijvoorbeeld ruim, maar absoluut niet leeg. Ik heb in Nederland nog nooit een gevoel van leegte ervaren. Wel van verval. Ik zeg daarmee niet dat we het begrip leegte moeten schrappen uit de discussie; we moeten ook niet doen alsof er niks aan de hand is.’

De focus van bestuurders en beleidsmakers moet dus op ruimte zijn. Lukt dat?
‘Bestuurders in het noorden weten dat krimp een feit is en zoeken naar de juiste aanpak. Landelijk is men erg geneigd om oplossingen te zoeken voor probleemgebieden. Maar dit is één Nederland, met drukke en minder drukke plekken. Dat mensen van de ene naar de andere plek trekken is geen lokaal probleem, maar landelijk en zelfs Europees. Er verdwijnen geen mensen, ze verhuizen. De gevolgen van hun vertrek kun je niet tot lokale verantwoordelijkheid maken.’

U signaleert toenemende ongelijkheid tussen welvarende centrale gebieden en minder welvarende gebieden in de periferie. Een groot deel van uw onderzoek richt zich hierop. Waarom?
‘Sociale ongelijkheid begint in Nederland steeds zichtbaarder te worden. Randgebieden zijn sociaal-economisch zwakker, er is minder gezondheid, minder vertrouwen in de overheid. Dit is versterkt door nationaal beleid: de focus op groeigebieden, investeren in de stad als motor voor de economie. En tegelijkertijd de knip met krimpregio’s, waar ze zelf krimpproblemen moeten oplossen.

Daarmee creëer je perifere gebieden, die je ook nog eens verwijt dat ze krimpen.’ ‘Bestuurders in deze gebieden zeggen: Je kunt ons niet afschrijven, wij zijn ook belangrijk. In het visiedocument Nederland in Balans hebben de krimpregio’s onlangs de betekenis neergezet van deze gebieden in Nederland. Territoriale ongelijkheid zie je trouwens niet alleen hier, maar in heel Europa. Terwijl de kern van de Europese gedachte is dat het er niet toe moet doen waar je leeft in Europa. Wij gaan deelnemen aan een groot Europees project om te onderzoeken wat er is misgegaan en hoe dat anders kan.’

U noemt bevolkingsdaling een veel complexere problematiek dan het woord sec suggereert. Is dat bij bestuurders en politici in beeld?
‘Krimp heeft te maken met minder bevolking, maar ook met veranderende samenstelling, doordat juist bepaalde groepen wegtrekken. Jongeren, hogeropgeleiden, welvarenden en ook bepaalde beroepsgroepen vertrekken. Daardoor krijg je gebieden waar het percentage ouderen rap omhoog gaat. Het aantal werklozen, arbeidsongeschikten en laagopgeleiden is er hoger dan gemiddeld en de gezondheidssituatie slechter. Dat heeft voor de bevolking gevolgen voor hun gevoel van vertrouwen in de overheid en hun optimisme over de toekomst. Terecht beginnen politici zich daar nu zorgen over te maken; de polariserende samenleving vertaalt zich in stemgedrag en wordt daarom volgens mij een van de grote thema’s bij de komende verkiezingen.’

‘Er dreigen zo gebieden te ontstaan waar mensen minder weerbaar zijn, terwijl juist daar zelfstandigheid en participatie nodig zijn omdat voorzieningen verdwijnen. Daarbij blijken dorpen sterk te verschillen. In sommige gemeenschappen komen wel initiatieven van de grond; vaak zijn dit dorpen waar succesvolle ondernemers zitten, mensen met veel contacten, kansen en capaciteiten. Vaak blijken dit ook de dorpen te zijn die men mooier en leefbaarder vindt. Daartegenover staan de onaantrekkelijke dorpen, waar de huizen niet meer te verkopen zijn en de bewoners niet weg kunnen, maar er ook niets meer van kunnen maken.’

Moet je zo’n dorp dan overeind houden of loslaten?
‘Nederland is niet zo groot dat het zich kan veroorloven gebieden echt op te geven. En waar moet iedereen dan gaan wonen? Nog dichter op elkaar in Amsterdam? Je kan prima in ruimte wonen, maar onder andere voorwaarden. De Randstad is niet de maat der dingen, al wordt dat daar wel zo ervaren. In Zeeland heb ik deze zomer gedacht: hier is zo veel verval, zo weinig moois, misschien is het niet zo erg dat dit dorp leegloopt. Maar mijn collega leidde men dan ook bewust langs de meest problematische gebieden. We moeten ook niet vergeten dat veel huizen in krimpgebieden privé-eigendom zijn, en verkrottende woningen opkopen om te slopen kost heel veel geld. In het buurtschap Ganzedijk in Groningen leidde een paar jaar geleden het plan om het dorp af te breken tot hevig protest, waarna er toch geïnvesteerd is in renovatie.’

Wethouder Tom Horn van Haarlemmermeer pleitte ervoor om meer statushouders in krimpgebieden te huisvesten. Is dat een oplossing?
‘Er zijn gemeenten die dat zelf stimu - leren, zoals in Limburg. Daar nemen zij met woningcorporaties het beheer over van particulieren die zo hun leegstaande woning tijdelijk kunnen verhuren aan statushouders. Inventief. In Zuid-Italië hebben gemeenten ook echt geïnvesteerd in leeggelopen gemeenten, om migranten binnen te halen. Zij beginnen winkeltjes, zorgen weer voor kinderen in de scholen, maar ik weet eerlijk gezegd niet of het geen armoe troef is in die dorpen.’

‘Een probleem is natuurlijk dat je ook voor werkgelegenheid moet zorgen, voor onderwijs, taallessen, zorg. Die voorzieningen en ervaring zit in de steden, daar zit ook het geld. Als de wethouder van Haarlemmermeer wil dat zijn verantwoordelijkheid voor de huisvesting en integratie van statushouders door gemeenten in krimpgebieden wordt overgenomen, moet hij daar ook voor betalen. We moeten dat vraagstuk gezamenlijk oplossen.’

Sleutelwoord in krimpdorpen is leefbaarheid, een begrip met diverse benaderingen. Hoe kijkt u daar als socioloog naar?
‘De objectieve invalshoek om naar leefbaarheid te kijken, concentreert zich op de vraag naar de nodige voorzieningen en materiële voorwaarden om goed te leven. De subjectieve benadering kijkt of mensen tevreden zijn met hoe zij leven. Beide is belangrijk om in die gebieden in de gaten houden: zijn er voorzieningen en hoe bereikbaar zijn ze voor verschillende groepen? Wat de een ver vindt, vindt de ander dichtbij, ook afhankelijk van wat je je kunt veroorloven. Een gedeputeerde uit Groningen zei eens dat voor lage inkomens 15 kilometer naar een vmbo-school ver is, terwijl een ander elke dag 30 kilometer fietst naar een lyceum.’

Is bereikbaarheid het belangrijkste thema voor behoud van leefbaarheid in krimpgebieden?
‘Absoluut. Centraliseren van voorzieningen is soms de enige mogelijkheid, maar zorg er dan voor dat mensen bij de voorziening kunnen komen. Dat is heus niet zo ingewikkeld, als je het aanbod van vervoer in een gemeenschap slim combineert, met busjes of een dorpsauto. Ook voorkomen van competitie tussen dorpen is belangrijk. Concentreer je de school, het zwembad en de winkels in één dorp, of moet je iedereen iets geven?’

‘In het Friese Hollum is op dat gebied een interessant experiment gaande. De provincie wil niet langer wensen van individuele dorpen steunen. Dus een dorp dat een nieuw sportveld wil, moet in gesprek met andere dorpen in de regio over hoe zij de vraag naar sportvoorzieningen gezamenlijk willen aanpakken. En dat geldt ook voor de scholen. Een dorp komt dan niet meer met een dorpsplan, maar met een gezamenlijk plan van alle kernen.’

Lokale overheden hebben dus aan de ene kant burgerparticipatie – van onderop – nodig en aan de andere kant regionale samenwerking. Een uitdaging voor ambtenaren en bestuurders. Wat kan hen helpen?
‘Dat is inderdaad een spagaat. Ik denk dat overheden moeten investeren in de bovenlokale identiteit van bewoners. Dus hen niet aanspreken op hun eigen dorp, maar op wat zij willen met het hele gebied. Burgers in krimpgebieden beseffen heus dat het probleem van de school of het sportveld hun dorpsgrens overschrijdt. Hoe je dat doet? Door niet steeds in afzonderlijke dorpen te gaan praten, maar mensen aan te spreken op een bovenlokaal, behapbaar niveau.’ ‘Verder moeten gemeenten gericht nadenken hoe zij burgerinitiatieven het best kunnen ondersteunen. Burgers hebben vaak het gevoel dat problemen over de schutting worden gegooid.

Dus op tijd beginnen, samen nadenken over wat de problemen en mogelijke oplossingen zijn, en wie wat doet. En misschien zou de bewonersinzet van een aantal van dit soort initiatieven betaald kunnen worden. Zodat het je inzetten voor behoud van de leefbaarheid van een gebied niet alleen een hobby is. Er is tenslotte ook behoefte aan werk. En waarom zouden mensen in krimpgebieden onbetaald moeten werken voor behoud van hun basisvoorzieningen, terwijl bewoners in andere gebieden dezelfde voorzieningen gewoon krijgen voor niets?’

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie