Hoe realistisch is inclusief onderwijs in Nederland?
Vier experts aan het woord.
Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) stuurde in maart dit jaar de werkagenda Route naar inclusief onderwijs 2035 naar de Tweede Kamer. De bedoeling is dat in de toekomst alle kinderen samen naar dezelfde scholen gaan, ook als ze een beperking hebben of moeilijk leren door bijvoorbeeld een ontwikkelingsachterstand of gedragsproblemen. De eerste schoolbesturen en samenwerkingsverbanden proberen dit nu al in de praktijk te brengen. Maar hoe realistisch is inclusief onderwijs in Nederland? Zijn ons onderwijssysteem en onze gebouwen er wel geschikt voor? We gingen te rade bij vier experts en legden hen drie stellingen en een vraag voor.
Vier experts aan het woord
Marieke Dekkers
Marieke Dekkers is voorzitter van het College van Bestuur van Koers VO, het samenwerkingsverband voor passend voortgezet onderwijs in de regio Rotterdam. Zij is daarnaast voorzitter van de landelijke Sectorraad samenwerkingsverbanden passend voortgezet onderwijs.
Dries Koster
Dries Koster is directeur-bestuurder van Wolfsbos, een regionale scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs in Hoogeveen met ongeveer 1.400 leerlingen. Het aanbod van Wolfsbos bestaat uit praktijkonderwijs, vmbo, mavo, havo en vwo. Ook is er een internationale schakelklas.
Tanja van Nes
Tanja van Nes is beleidsadviseur bij de PO-Raad en VO-Raad. De PO-Raad is de vereniging voor het primair onderwijs en behartigt de belangen van de schoolorganisaties in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De VO-Raad is de vereniging van scholen in het voortgezet onderwijs.
Erik Schraven
Erik Schraven is directeur Onderwijs TOS Zuid-Nederland bij Koninklijke Kentalis. Dit is een landelijke instelling voor speciaal onderwijs, die onderwijs biedt aan zo’n 7.500 leerlingen en ambulante ondersteuning aan circa 4.500 leerlingen. Van de leerlingen had in 2021 82% een taalontwikkelingsstoornis (TOS) en was 14% doof of slechthorend.
Kinderen en leerlingen
Inclusief onderwijs doet de behoefte aan speciaal onderwijs verdwijnen. Alle kinderen kunnen er straks terecht.
Dekkers: ‘Nee, bepaalde vormen van speciaal onderwijs blijven altijd nodig. Er moet wel veel meer expertise vanuit het speciaal onderwijs in het reguliere onderwijs worden ingebracht. Zodat kinderen en jongeren uit het speciaal onderwijs in de toekomst, met extra begeleiding en aandacht, al dan niet tijdelijk, kunnen meedraaien in een groot deel van het reguliere onderwijs. Om die beweging te maken, is de inzet van veel partijen nodig en hebben we nog wel een onderwijsinhoudelijke zoektocht te maken.’
Koster: ‘Ik ben geen voorstander van inclusief onderwijs. Leerlingen uit het speciaal onderwijs kunnen voor een deel meedraaien in het reguliere onderwijs, maar dit zal altijd beperkt blijven. Leerkrachten hebben het, zeker na de coronatijd, nu al lastig iedereen de aandacht te geven die nodig is. Dat wordt nog lastiger als daar leerlingen met extra behoeften bij komen. Bovendien vraagt een slechthorende leerling om wat anders dan een leerling met een laag IQ of gedragsproblemen. Daarom blijven verschillende vormen van speciaal onderwijs altijd nodig.’
Van Nes: ‘De PO-Raad en VO-Raad streven naar scholen als een inclusieve samenleving in het klein, waarin kinderen uit het speciaal en regulier onderwijs veel meer dan nu elkaar ontmoeten, samen leren en zich samen kunnen ontwikkelen. Daarbij wordt steeds meer expertise vanuit verschillende perspectieven - gespecialiseerd onderwijs, maar ook jeugdzorg en kinderopvang - de normale setting ingebracht. Daar kan het reguliere onderwijs alleen maar beter van worden. Echter, ook dan blijven voor sommige kinderen altijd individuele en gespecialiseerde trajecten nodig.’
Schraven: ‘We moeten onderscheid maken tussen het speciaal onderwijs zelf en de gebouwen waarin dat wordt gegeven. We willen af van aparte speciale scholen achter een slagboom buiten de maatschappij. In plaats daarvan moeten leerlingen met een behoefte aan speciaal onderwijs dat kunnen krijgen in reguliere schoolgebouwen. Dat bevordert hun participatie in het onderwijs en later in de samenleving. Daarbij krijgen ze nog steeds ondersteuning vanuit het speciaal onderwijs, maar zijn er meer mogelijkheden voor uitwisseling, samenwerking en maatwerk met het reguliere onderwijs.’
Organisatie en financiering
Inclusief onderwijs is in het Nederlandse onderwijssysteem onmogelijk. Door de financieringsarrangementen en de jarenlange praktijk domineert in de onderwijswereld het denken in gescheiden onderwijsvormen, de bekende ‘hokjes’.
Koster: ‘Het hokjesdenken is inderdaad heel sterk. Dat maakt het ingewikkeld om het onderwijs inclusiever te maken. Je moet budgetten bij elkaar leggen om er iets van te bakken. Met mijn reserves rond inclusief onderwijs denk ik bovendien dat dat heel snel aanbrandt, zowel bij het kind als bij de leerkracht.’
Van Nes: ‘In de beweging naar meer inclusie lopen we dagelijks aan tegen het niet-inclusieve stelsel. Dat zit in de gescheiden wetgevingen, geldstromen, cao’s en toezichtskaders. Toch zien we genoeg lokale voorbeelden waarbij partijen er in slagen de schotten deels weg te halen. Zoals gemeenten die geldstromen bijeenleggen en collectieve financiering regelen. Dus ja, het systeem werpt drempels op, en een systeemverandering is zeker nodig, maar inclusiever onderwijs is desondanks nu al mogelijk.’
Schraven: ‘Ja, het hokjesdenken belemmert verdergaande inclusie. In ons systeem worden leerlingen alleen goed begeleid als ze goed in het juiste hokje passen. Het zou veel beter zijn de vele financieringsarrangementen bij elkaar te leggen en voortaan te werken vanuit de behoeften van het kind. Er gaat nu een grote som geld naar het speciaal onderwijs. Door alle regels rond bijvoorbeeld verantwoording verdampt een te groot deel daarvan voor het op de werkvloer komt, bij de leerkrachten die het uiteindelijk moeten doen.’
Dekkers: ‘Nederland heeft van oudsher een sterk gedifferentieerd aanbod van verschillende vormen van speciaal onderwijs. Daarom is ons onderwijs minder inclusief dan in menig ander land. Hoe meer varianten met verschillende wetgevingen en doelen, hoe moeilijker de afstemming en samenwerking. Niet alleen tussen het speciaal en regulier onderwijs, maar ook tussen jeugdzorg en onderwijs. Dat veranderen is, met de in Nederland historisch gegroeide cultuur, een complexe opgave.’
De schoolgebouwen
Inclusief onderwijs past niet in onze huidige schoolgebouwen. Ze zijn niet of te weinig ingericht voor onder meer kinderen met een beperking. En de gebouwen hiervoor aanpassen is veel te duur.
Van Nes: ‘Het overgrote deel van de huidige schoolgebouwen voldoet op meerdere fronten niet aan wat we willen, ook niet qua inclusiviteit. Inclusiever onderwijs vraagt iets van de functionaliteit, spreiding en toegankelijkheid van gebouwen. Idealiter bekijkt een schoolbestuur met welke partners rondom het kind ze wil samenwerken, welke ondersteuningsbehoefte daarbij hoort en wat dat betekent voor het gebouw. Als dat in bestaande gebouwen tot aanpassingen moet leiden, zal daarvoor meer geld moeten komen. Bij nieuwbouw en renovatie moet je sowieso altijd de behoefte aan inclusiviteit meenemen.’
Schraven: ‘De meeste scholen zijn inderdaad onvoldoende toegankelijk en hebben te weinig ruimten voor de intensievere begeleiding van kinderen met een ondersteuningsbehoefte. Ik ben echter niet pessimistisch. We hebben nog twaalf jaar op weg naar inclusief onderwijs in 2035. En er wordt al volop nagedacht over het inclusieve schoolgebouw van de toekomst. Ik geloof ook niet dat het te duur is. Schoolgebouwen moeten altijd worden aangepast omdat ze niet meer aan bepaalde criteria voldoen.
Dekkers: ‘Er was tot voor kort geen verbinding tussen wat er nodig is voor inclusief onderwijs en wat dat vergt aan huisvesting. Nu staat dat gelukkig landelijk, regionaal en lokaal beter op de agenda. Inclusief onderwijs gaat in elk geval veel verder dan het aanbrengen van een lift voor kinderen in een rolstoel. Je moet over veel zaken nadenken, van de samenwerking tussen speciaal en regulier onderwijs tot de inrichting van klaslokalen, opvang-, gespreks- en behandelruimten, de mogelijke integratie van jeugdzorg en misschien huiskamers voor ouderbetrokkenheid.’
Koster: ‘Ik zie geen grote problemen. Buiten een lift gaat het vaak om aanpassingen die niet erg veel hoeven te kosten. En ik heb in mijn reguliere school al kleine ruimten voor praktijkonderwijs en de internationale schakelklas. We hebben ook al spreekkamers en time-out-ruimten. Inclusief onderwijs is zonder extreme kosten wel in te voeren in bestaande gebouwen.’
Waarmee beginnen?
Iedereen lijkt het eens te zijn over de noodzaak van inclusief onderwijs. De praktijk is echter weerbarstig; het komt maar moeilijk van de grond. Wat moet er als eerste gebeuren om de boel in beweging te krijgen?
Schraven: ‘Er kan veel tegelijk gebeuren; het is geen proces waarin je alles stap voor stap zou moeten doen. Het allerbelangrijkste is dat schoolbesturen in het speciaal en regulier onderwijs, vakbonden en medewerkers over hun eigen schaduw heen stappen en anders naar onderwijs durven te kijken. Stoppen met het normeren en medicaliseren van leerlingen en uitgaan van wat wel voor hen kan. Dus ook uitgaan van hoe leerlingen vanuit het speciaal onderwijs in meer of mindere mate kunnen meedoen in het reguliere onderwijs. Bij Kentalis hebben we hier op meerdere plekken al ervaring mee opgedaan. Je ziet dan dat de kwaliteit van zowel het regulier als het speciaal onderwijs omhooggaat. Leerlingen en medewerkers van zowel de reguliere als de speciale klassen leren van elkaar. Uiteindelijk krijgen we alleen zo een maatschappij waarin iedereen kan participeren.’
Dekkers: ‘Vanuit mijn rol als bestuurder zeg ik: agenderen bij alle partijen die hiervoor nodig zijn. Dan hebben we veel aan een rijksoverheid die haar rol pakt en met een routekaart de ambities voor inclusief onderwijs formuleert. Op regionaal niveau is het aan gemeenten, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden om samen de verantwoordelijkheid te pakken door bijvoorbeeld creatief budgetten bij elkaar te leggen.’
Koster: ‘Als inclusief onderwijs betekent dat we toe willen naar minder speciaal onderwijs, moeten de klassen kleiner worden en moeten er veel extra leerkrachten bij. Verder moeten we dan het gesprek durven aan te gaan met ouders over hun angst dat met inclusief onderwijs de lat lager komt te liggen. Die angst is niet onbegrijpelijk; extra aandacht richt zich al snel op de achterblijvers.’
Van Nes: ‘Als antwoord op de vraag zeg ik dat de boel al in beweging is. We werken op veel niveaus al toe naar inclusiever onderwijs. Bij elke organisatie kun je samen met je partners kijken naar de eerstvolgende stap om inclusiever te worden. Er zijn genoeg scholen die dat doen en die laten zien dat je morgen al wat inclusiever kunt zijn. Die voorbeelden werken heel enthousiasmerend.’
Reactie HEVO
Wij zien een sterke groei in het inclusief denken in het onderwijs; vanuit onze praktijk zijn we betrokken bij onderwijsinstellingen die in ontwikkeling zijn. En bij het nadenken over onderwijshuisvesting voor de toekomst van je school, kan het thema inclusief onderwijs niet ontbreken.
We zien dat zowel vanuit het reguliere veld als vanuit de expertisecentra aan positiebepaling wordt gedaan: hoe kijken we naar inclusie, wat betekent dit voor onze doelgroep en aanbod, hoe gaan we dan samenwerken met partners en ten slotte, wat betekent dit voor onze eigen organisatie en onze locaties? Het thema heeft een relatief groot effect op de organisatie en de vormgeving van het onderwijs; zowel in het organiseren van aanbod, financiering daarvan als de wijze van pedagogisch en didactisch handelen. Het raakt daarbij de leerlingen, docenten en de beleidsmakers; effecten op de onderwijshuisvesting zijn er zeker. Gelijktijdig zien we nu vanuit de praktijk dat bij de ontwikkeling van onderwijsgebouwen het integreren van de voorzieningen voor inclusief onderwijs goed haalbaar is.
Slim vormgeven van routing in de gebouwen, voldoende ruimtedifferentiatie en op het oog simpele zaken als het goed kiezen van draairichtingen van deuren en toegankelijk vast meubilair zijn voor de hand liggend. Leerpunten vanuit de praktijk op dit gebied kunnen gevonden worden in de wijze waarop expertisecentra omgaan met de vormgeving van hun voorzieningen. Denk daarbij niet alleen aan de bekende zaken zoals het programmeren van een aantal extra spreekruimten, maar ook aan eisen op het gebied van akoestiek en licht.
Betekent dit het einde van de realisatie van locaties voor speciaal onderwijs? Zeker niet. In aansluiting op de reactie van de experts in deze rubriek, zien wij ook dat inclusief onderwijs vooral gezien moet worden vanuit het beeld van de leerling. Zorg ervoor dat deze de juiste begeleiding krijgt en gelijktijdig de kans krijgt om deel te zijn van de groep kinderen uit de buurt. Dat betekent dus soms samen les of een activiteit, en soms in kleinere groepen of individueel. Dit is het best te organiseren als een samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs; zo wordt gebruik gemaakt van de kracht en kennis van beide velden, waar mogelijk op één inclusieve schoollocatie.
"en anders naar onderwijs durven te kijken" die professionals zijn niet bang. Die weten heel goed dat dit de reguliere leerling stremt.