Het Pareto-optimum van de Omgevinsgwet
Het is maar goed dat er een vrouw aan het roer staat bij Infrastructuur en Milieu, stelt de nieuwe BB-columnist Peter van de Laak.
Het is maar goed dat er een vrouw aan het roer staat bij Infrastructuur en Milieu. De Omgevingswet - dit voorjaar gaat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer - wordt een 'multitasker'. De wet moet de besluitvorming in het ruimtelijke domein eenvoudiger, sneller en beter maken. Tegelijkertijd is de doelstelling van de Omgevingswet de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen. Van diverse kanten is er bovendien op gewezen dat het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit als hoofddoel niet mag ontbreken. Mooie voornemens. De vraag is alleen hoe de ambitie van meer ruimtelijke en leefomgevingskwaliteit samen gaat met het realiseren van die andere doelstelling: eenvoudiger en sneller? Want de afwegingen in het ruimtelijk domein zijn complex en ondoorzichtig en de besluitvorming is stroperig.
In het programma Habiforum is een methode ontwikkeld voor het concreet maken van ruimtelijke kwaliteit. Een gebied heeft ruimtelijke kwaliteit als het gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde heeft en er tegemoet wordt gekomen aan belangen van economische, sociale, ecologische en culturele aard. Dat levert een scala aan aspecten op van ruimtelijke kwaliteit. Voldoende parkeerruimte en waterberging, goede culturele voorzieningen, ecologische en milieukwaliteit, een goede bereikbaarheid en beeldkwaliteit. Voor leefomgevingskwaliteit gelden vergelijkbare waarden: kwaliteit van woningen, voldoende groen en voorzieningen, afwezigheid van geluidshinder en slechte luchtkwaliteit.
Het wordt nog lastig om beide begrippen een goede plek te geven in de wet! Vanwege al die aspecten zien bestuurders door de bomen het bos niet meer. Hoe al die aspecten waarderen en met elkaar vergelijken? Er zijn er die pleiten voor eenvoud. Aggregeer de verschillende aspecten met een gewichtenset tot één beoordelingscriterium voor ruimtelijke kwaliteit. Bestuurders vinden het alleen erg lastig om een juiste gewichtenset te kiezen. Om die reden wordt een gewichtenset vaak achterwege gelaten. Dat geeft wel duidelijkheid over het alternatief dat beter scoort, maar levert dit alternatief ook de meest optimale ruimtelijke kwaliteit?
Een heel andere benadering is het vinden van een Pareto optimum. Dan is het niet nodig de verschillende aspecten van ruimtelijke kwaliteit te wegen en aggregeren. Pareto was een Italiaans econoom die zich bezig hield met de vraag wanneer er bij een keuzeprobleem het optimum is bereikt. Optimalisatie is nog mogelijk als een verbetering van een aspect niet ten koste gaat van een ander aspect. Meer ruimte voor parkeren betekent minder ruimte voor groen. Door parkeren ondergronds of inpandig te realiseren, hoeft niet te worden ingeleverd op de hoeveelheid groen.
De ruimte waarbinnen naar een optimum kan worden gezocht wordt begrensd door een positief saldo van de grondexploitatie. Het mooie van Pareto efficiency is zijn eenvoud en transparantie. Met de huidige digitalisering van ruimtelijke plannen en milieumodellen is een dergelijke teken- en rekenexercitie ook uitvoerbaar. Het is echter een valkuil te denken dat optimale ruimtelijke kwaliteit realiseren in de ene gebiedsontwikkeling betekent dat zoiets in andere gebiedsontwikkelingen ook mogelijk is. Dat hoeft niet zo te zijn, want gebiedsontwikkelingen beïnvloeden immers de kansen en mogelijkheden in omliggende gebieden.
Afwegingen over ruimtelijke kwaliteit verdienen derhalve een plek op een hoger strategisch niveau in een omgevingsvisie. Om die reden is een discussie over ruimtelijke kwaliteit of leefomgevingskwaliteit als doelstelling van de Omgevingswet slechts bijzaak. Van werkelijk belang is een discussie over de noodzaak van een wettelijk verplichte gemeentelijke omgevingsvisie. In een omgevingsvisie komt de vraag aan de orde welk beleid en welke aanpak op de lange termijn het meest bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit. Dat is geen kwantitatieve exercitie, maar een kwalitatieve. Het betekent wel keuzes maken in onzekerheid. Bijsturen blijft echter mogelijk door de uitvoering van het beleid te monitoren. Daarmee zijn er tevens condities voor een lerende organisatie.
Gewenst is dus kwaliteit als doelstelling, en een gemeentelijke zorgplicht op dit terrein. En of de uitwerking dan in een visie of in een integrale beleidsnota over kwaliteit wordt opgenomen is minder relevant.
Overigens is het Pareto-principe geen panacee, en te rigide toepassing zou wel eens de zo wenselijke politiek-bestuurlijke afweging over de kwaliteitrsvraag in de weg kunnen staan. De Omgevingswet biedt nu juist de kans om niet op grond van arbitraire normen of dubieuze optelsommen van kwaliteit en/of hinder, maar op grond van gezond verstand, politieke beginselen en democratische verantwoording keuzes te maken over projecten met een meerwaarde en projecten die de kwaliteit verminderen.