Techno optimisme
Tijdens de coronacrisis gaat het technologisch optimisme hand in hand met zorgen over onze privacy en andere grondrechten. Deze spanning zal ook de toekomst van smart cities bepalen. Slimme steden moeten zich volgens Paul Strijp bij alle optimisme óók de vraag stellen: wat zijn de effecten van digitale technologie op onze inwoners? Het is allerminst zeker dat die er beter van worden.
Essay door Paul Strijp *
Behalve verdriet heeft de coronacrisis ook gezorgd voor een ongekend optimisme over de mogelijkheden van digitale technologie. In een duizelingwekkend tempo namen bedrijven, overheden, non-profit instellingen, wetenschappers en burgers initiatieven. Om een paar voorbeelden te geven. Google en Apple werken aan een app om gebruikers van smartphones te waarschuwen bij contact met een besmet persoon. Het kabinet gaf opdracht voor de ontwikkeling van een inmiddels veelbesproken traceer-app, waar het OLVG-ziekenhuis een eigen check-app ontwikkelde.
En burgers zelf? Die kunnen met een onvervalst staaltje citizen science meedoen aan een game om een eiwit te bedenken tegen het virus. En dan hebben we het nog niet over alle initiatieven om ongewenste neveneffecten van de crisis te bestrijden. Het online onderwijs was in no time geregeld, thuiswerken bleek best te doen, de platforms voor hulp aan kwetsbare burgers schoten als paddenstoelen uit de grond en de wetgever maakte vliegensvlug digitale besluitvorming door decentrale overheden mogelijk. Kort en goed: een indrukwekkende en niet meer weg te denken digitale dynamiek.
Privacy en méér
Het tegengeluid was direct hoorbaar. Vooral de traceerapp van het kabinet moest het ontgelden. De Autoriteit Persoonsgegevens kon er moeilijk chocola van maken. Was een app wel effectief om het virus in te dammen? Het kabinet had al eerder een waarschuwing gekregen van een groep wetenschappers. Zij stelden dat technologie zelden de oplossing is voor een maatschappelijk probleem. Bovendien zijn met een app niet alleen de privacy maar ook andere fundamentele rechten en vrijheden aan de orde. De vrijheid van vereniging, het recht op veiligheid, het recht op gezondheid en het recht op non-discriminatie bijvoorbeeld. Een Orwelliaans spook waarde boven Nederland.
In dit spanningsveld tussen mogelijkheden en risico’s zal onze samenleving haar weg moeten vinden. Veel sectoren zullen door het coronavirus veranderen. Blijvend of tijdelijk. Dat geldt ook voor steden. Deze zullen zich concentreren op de vraag wat de noodzakelijke afstand tussen burgers betekent voor bijvoorbeeld sociale cohesie, verdichting, mobiliteit en toerisme.
Eén ding is zeker: bij veel oplossingen zal digitale technologie een rol gaan spelen. In dat licht is de oproep van Co Verdaas, hoogleraar gebiedsontwikkeling, verstandig. Hij deed wat van een hoogleraar in tijden van onzekerheid verwacht mag worden. Niet de wijsneus uithangen maar vragen stellen. Vroegtijdig agenderen dus. Zijn vraag luidde: wat moet de nieuwe standaard worden voor digitale technologie in nieuw te bouwen woningen en steden? In essentie agendeert Verdaas daarmee de toekomst van smart cities.
Stroeve relatie
Een smart city gebruikt data en technologieën zoals het internet of things om de stad te besturen. Globaal zijn er twee stromingen. Aan de ene kant de centraal geleide slimme steden. Zoals Singapore, Songdo en Masdar. Deze zien de stad als een grondgebied dat vanuit één commandocentrum bestuurd kan worden. Ook het inmiddels ter ziele Quayside van Sidewalks Labs, een zusterbedrijf van Google, valt in deze categorie. Immers, het democratisch gehalte van dit project in Toronto liet te wensen over, to put it mildly. Aan de andere kant staan steden die het samenspel met bedrijfsleven en burgers juist voorop stellen. Partijen zetten data en technologie in om opgaven zoals energietransitie, klimaatbestendigheid, gezondheid, mobiliteit en circulariteit verder te brengen. Nederlandse steden werken van oudsher in deze traditie.
Neem Brainport Smart District in Helmond. De Groene Amsterdammer en de Volkskrant schetsten een toekomstbeeld van deze wijk. Met woningen die energie opwekken met zonnecellen, douches met regenwater drones die pakketjes bezorgen, elektrische wagentjes op afroep, sensoren in huis die je hartslag meten, kringloopsystemen voor de opwekking van duurzame energie, burgers die meebeslissen over de inrichting van de buurt en de regie krijgen over hun data. Een voorbeeld van een gedroomde slimme stad.
Maar de werkelijkheid is niet alléén gedroomd. Want óók in Nederland is de centraal geleide stroming actief. Met hun kaarten-, taxi- en accommodatiediensten hebben tech-giganten als Google, Uber en Airbnb het stedelijke domein overhoop gegooid. En dat zullen ze blijven doen, reken maar. In de toekomst mogelijk ook met aanvullende diensten zoals zelfrijdende auto’s. Daarmee dragen deze bedrijven sterk bij aan de slimheid van steden. Steden zelf scharen deze giganten liever niet onder de noemer ‘smart cities’. Dat zal te maken hebben met de stroeve relatie. Partijen ontmoeten elkaar nogal eens in de rechtszaal. In die zin vormen de tech-bedrijven de ongemakkelijke smart cities.
Verminderd denkvermogen
So far, so good. Terug naar de vraag van Verdaas. Wat moet de standaard worden voor digitale technologie in woningen en steden? Deze moet op ten minste twee punten gedefinieerd worden. De slimme stad is niet nieuw. Stedenbouwkundigen uit vorige eeuwen hebben zich hier ook al over gebogen. Le Corbusier, Mumford en De Tocqueville bijvoorbeeld. De laatste staat bekend als de duistere profeet van de technologie. Waarom? Omdat technologie de mens volgens hem passief maakt. De Tocqueville wees op het gevaar van de naar binnen gekeerde burger als gevolg van alle technologische gebruiksvriendelijkheid. Daarmee raken we een essentieel punt.
Een punt waarvoor ook grote denkers als de Amerikaanse socioloog Sennett en de Wit-Russische internetcriticus Morozov aandacht vragen. Sennett pleit voor weerbarstigheid en dubbelzinnigheid in de stad. Weerbarstigheid staat voor het menselijk vermogen om met obstakels en weerstand om te gaan. Een stad moet volgens hem stimuleren tot nieuwsgierigheid, inwoners uitnodigen om mee te denken. Echter, de efficiëntie van technologie zorgt ervoor dat je dat juist niet meer hoeft te doen. Je denkvermogen vermindert, technologie kan verdoven.
Morozov voegt daar een aantal noties aan toe. Zoals imperfectie, wanorde en het maken van fouten. Noties die essentieel zijn voor onze vrijheid. Inefficiëntie is voor hem een zegen. Die zorgt ervoor dat mensen blijven leren. Welk beeld laten onze slimme steden zien vanuit de bril van deze twee heren? Dat is toch redelijk mager. Leidende documenten zoals de NL Smart City Strategie, een recent handboek van de Future City Foundation, de website van Brainport Smart District en de talloze documenten en brochures van smart cities ogen op dit punt ééndimensionaal. De dominante principes zijn optimalisatie, slimheid, internationale concurrentie, flexibiliteit en doelmatigheid van processen. En burgers moeten vooral snelheid, gemak en comfort worden geboden. Dat is het wel zo’n beetje.
Shared spaces
Er is absoluut veel aandacht voor participatie. Maar participatie is nog niet hetzelfde als uitdagen, weerbarstigheid of andere contra-intuïtieve principes van Sennett en Morozov. Natuurlijk, we kennen onze shared spaces. Verkeersruimtes die zijn ingericht als verblijfsruimtes. Zonder slimme verkeerslichten. Onder het motto liever veiligheid met onzekerheid dan ongelukken met duidelijkheid. Maar deze ruimtes tref je niet in de genoemde documenten. Is er dan echt helemaal niets? Jawel. Op pagina 162 (!) van het handboek van de Future City Foundation mogen twee onderzoekers van de Universiteit Twente een pleidooi houden voor nieuwsgierigheid en verrassing. Maar of deze hun weg al gevonden hebben naar stedelijke toepassingen?
Wat is het tweede punt voor de standaard van Verdaas? Volgens Max Welling, expert op het terrein van kunstmatige intelligentie, vormen smart cities een voedingsbodem voor een maatschappij zonder privacy. “Het is één minuut voor twaalf”, zo laat hij optekenen in een boekje over zijn vakgebied. Het zal duidelijk zijn: het tweede punt gaat over privacy en andere grondrechten. Hoe zit dat? Met de komst van de Algemene Verordening Gegevensbescherming zijn onze persoonsgegevens in veilige handen. Hoewel? Robbert Dijkgraaf, hoogleraar in Princeton, stelt dat het schenden van privacy het primaire businessmodel van tech-bedrijven is. Deze verkopen ongevraagd persoonlijke informatie op grote schaal door aan allerhande fondsen. Hij voorspelt dat de volgende crisis draait om datamisbruik.
Is dit gegeven relevant voor slimme steden? Jazeker, en dan vooral met het oog op de ongemakkelijke slimme steden. Want laten we eerlijk zijn. Welke wethouder kan de verleiding weerstaan als Google zich ooit meldt met plannen voor een nieuwe woonwijk of zelfrijdende auto’s? Welke wethouder herinnert zich dan de woorden van Dijkgraaf? Voor de goede orde: Dijkgraaf en Welling zijn géén krullenjongens. Beiden gelden als internationale autoriteiten en zijn géén rabiate privacy- voorvechters. Het spook van Zuboff, de Amerikaanse auteur die schreef over het surveillance- kapitalisme, waart boven Nederland.
Wildwest
Dan de niet-persoonsgebonden data. Big data over water-, vervoers-, energie- en materialenstromen in een wijk bijvoorbeeld. In de nabije toekomst wellicht aangevuld met data over corona-besmettingen. Wat blijkt? Volgens onderzoek van het WODC is het Nederlands recht nog niet ingericht om de verzameling, analyse en het gebruik van deze data te beschermen. Een decor voor wildwest taferelen dus. Hoewel inwoners deze data vaak genereren kan het bedrijfsleven er zo mee vandoor gaan. Aantrekkelijk, want die data vertegenwoordigt economische waarde.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de participanten van het project in Helmond zijn zich hier zéér van bewust. Zij kennen de burger het beschikkingsrecht over data toe. Dat geldt ook voor een handjevol gemeenten die met codes, datamanifesten en ethische commissies experimenteren. Maar het merendeel van de gemeenten vertoont weinig risicobewustzijn. Lees de talloze ronkende verhalen over smart cities. En zolang gemeenten onwetend zijn, blijven ook inwoners dom. Zij worden niet gestimuleerd om data verantwoord te delen of te verkopen. Zou het niet interessant zijn als gemeenten, burgers en bedrijven standaard een level playing field met elkaar creëren om over die data te onderhandelen?
Grondrechten
De corona-crisis was er plots. Als een sluipmoordenaar vanuit China. Deze heftigheid leidde onmiddellijk tot een democratisch patroon van acties en reacties op digitale toepassingen. Dat ontbreekt bij de ontwikkeling van smart cities. Deze verloopt geleidelijk en ongemerkt, zonder de noodzakelijke checks and balances. Niettemin is de impact van slimme steden op inwoners enorm. Kort en goed is de kernvraag wat steden gaan ondernemen om te voorkomen dat hun inwoners in slaap sussen en een beetje dommer worden. Dat moet ook de essentie zijn van de standaard van Verdaas. Het eerste punt van die standaard is een zoektocht. Naar de toepassing van contra-intuïtieve en tegendraadse principes in de digitale stedelijke werkelijkheid.
Het tweede punt gaat over bewustwording van privacy en andere grondrechten. Standaarden hiervoor zijn reeds voorhanden. Met de principes van de VNG maar ook met bijvoorbeeld de handvatten van Anita Nijboer van bureau Kennedy Van der Laan. Zij toont gemeenten hoe zij plannen voor smart cities kunnen borgen in een verordening, omgevingsplan of overeenkomst. En deze zomer komt de Autoriteit Persoonsgegevens met een onderzoek naar de waarborg van privacy in smart cities. Schuilt de werkelijke opgave voor smart cities, óók bij de inrichting van de anderhalve -meter-samenleving, niet in het buiten de deur houden van de introverte mens van De Tocqueville en de spoken van Orwell en Zuboff?
* Paul Strijp is adviseur ‘Data en nieuwe technologie/organisatiestrategie’ bij de provincie Noord-Holland. Hij schreef dit essay op persoonlijke titel.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.