Essay: Klare data
Slim gebruik van data maakt beter beleid mogelijk. Maar tegelijkertijd willen we niet dat de overheid - of particuliere bedrijven - de burger zonder begrenzing in de gaten houden. Volgens Bert Kroese strekt de manier van werken in Estland tot voorbeeld. Daar is goed geregeld wie toegang heeft tot welke persoonsdata en burgers hebben daar zelf een grote stem in. Ze kunnen achteraf zelfs altijd nakijken wie hun data heeft ingezien en waarom.
Aan de ene kant staat China, een land waarin de overheid actief het internet en de sociale media censureert. Een land waarin de overheid toegang heeft tot veel persoonsdata en daar actief invloed mee uitoefent op het leven van haar burgers. Gezichtsherkenning in openbare ruimtes is gekoppeld aan persoonsdatabases. Apps zoals WeChat bevatten veel geïntegreerde persoonsinformatie en dragen bij aan het Big Brother-gevoel. Het gevoel dat de overheid alles van je weet. Aan de andere kant staat de VS, met Silicon Valley en de grote technologische bedrijven die voor technologische innovatie zorgen. Zij mogen nagenoeg alles. Facebook en Google beschikken over een onvoorstelbare hoeveelheid data, en ze kunnen steeds meer. De overheid daar doet weinig om de ongebreidelde datahonger van particuliere bedrijven te beteugelen, en burgers kunnen niet om deze bedrijven heen als ze willen deelnemen aan de moderne informatiesamenleving.
Deze twee landen verschillen fundamenteel van elkaar, maar in één ding zijn ze gelijk: de burger heeft weinig tot niets te zeggen over de ‘eigen’ data. In Europa, en ook in Nederland willen we een fundamenteel andere koers varen: noch de overheid, noch de markt mag leidend zijn. Burgers moeten zoveel mogelijk zeggenschap hebben over hun eigen gegevens. De vraag is hoe je dat regelt.
Vanzelfsprekend heeft de overheid behoefte aan data over burgers: door data te gebruiken kan de overheid effectief fraude bestrijden, ongelijkheid in het onderwijs tegen gaan, probleemgezinnen helpen. Het vinden van de juiste data en betrouwbare databronnen en het kunnen interpreteren van deze data naar beleid is een grote uitdaging. Maar dan kan het effect ook groot zijn. Een voorbeeld uit de praktijk: de wethouder van Den Haag heeft gericht beleid ontwikkeld voor verlichting van armoede onder kinderen. In het Urban Data Center Den Haag worden data van de gemeente gecombineerd met die van het CBS. Nu werd veel meer duidelijk over de profielen van de gezinnen en de wijken waarin die kinderen leven. Zo werd in beeld gebracht dat ook in gezinnen waar ouders beiden werkzaam zijn, toch kinderen zijn met risico op armoede. Door dit soort informatie kan veel beter op wijkniveau ondersteuning worden geboden. Zo wordt de meerwaarde van datagedreven beleid zichtbaar en worden maatschappelijk grote problemen, zoals armoede, veel beter aangepakt.
Maar, zoals gezegd, in Europa en Nederland willen we pertinent niet dat overheid of particuliere bedrijven de burger zonder begrenzing in de gaten houden. Dataverzameling en databeheer moeten daarom met strenge waarborgen zijn omgeven. De Europese General Data Protection Regulation (GDPR) en de daarvan afgeleide Nederlandse Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), een in de wereld unieke beschermingswal tegen pottenkijkers, biedt die waarborgen. Organisaties, zowel overheid als bedrijfsleven, moeten kunnen aantonen dat ze de door burgers of klanten geleverde gegevens alleen gebruiken voor het doel waarvoor ze zijn geleverd. Ook mogen er niet méér gegevens worden opgeslagen dan voor dat doel nodig zijn.
Beteugelen
Het lijkt zo logisch, doelbinding en dataminimalisatie, maar in de praktijk blijken deze uitgangspunten continu gemonitord en bewaakt te moeten worden. Het uitgangspunt voor fatsoenlijk databeheer is waar mogelijk de regie op de eigen data bij de burgers te leggen. De burger moet zelf kunnen bepalen wie zijn persoonsgegevens mag gebruiken. Dat vraagt veel geregel. Laat ik een op het eerste gezicht eenvoudig voorbeeld geven: de uitwisseling van medische gegevens tussen apotheek, huisarts en ziekenhuis. Om dat te realiseren is van alles nodig. Digitale competenties bij burgers, en vooral ook een goed samenspel tussen bedrijfsleven (ict, verzekeraars en farmaceuten), de medische sector en overheid (regelgever, beheerder persoonsgegevens en toezichthouder) om dit voor elkaar te krijgen. Het betekent immers de burger centraal zetten en vervolgens kijken hoe we alles in het belang van de burger kunnen stroomlijnen en daarbij de informatiehonger van andere partijen kunnen beteugelen.
Dit is een model dat in een land als Estland al lang gemeengoed is. Daar is goed geregeld wie toegang heeft tot welke persoonsdata en burgers hebben daar zelf een grote stem in. Sterker nog, ze kunnen achteraf altijd nakijken wie hun data heeft ingezien en waarom. Transparantie ten top.
Ecosysteem
Persoonsdata kunnen niet alleen worden ingezet voor diensten aan mensen zelf. Geanonimiseerd bieden deze gegevens een schat aan waardevolle informatie voor heel andere doelen. Het is een bron voor landelijk en regionaal overheidsbeleid, denk aan het vormgeven van de energietransitie, het verminderen van files, de effectiviteit van therapieën vaststellen, statistische en wetenschappelijke inzichten opdoen, het is allemaal mogelijk met data. Echt datagedreven werken is een discipline die veel overheden nu in de vingers proberen te krijgen. Het CBS is dan een logische datapartner voor de overheid. Met ruim 120 jaar kennis van informatie en data en het bieden van inzicht in maatschappelijke fenomenen wordt het CBS veelvuldig gevraagd mee te denken en mee te helpen.
Ook (en misschien juist) de kennis die het CBS heeft van technische aspecten zoals databeveiliging, dataopslag en beschrijving van de (kwaliteit van de) data wordt veelvuldig gevraagd. Het moeilijke maar ook leuke daarbij is het vinden van een gezamenlijke taal en werkwijze tussen dataexperts en beleidsmensen, tussen bestuurders en de werkorganisatie, tussen beleid maken en datagericht werken.
Het CBS ziet deze behoefte en heeft de wettelijke taak om de overheid te voorzien van statistische informatie. Daarnaast is er behoefte aan veel andere datadiensten die niet door het CBS kunnen worden geleverd, zoals bijvoorbeeld voorspellingen of uitspraken over individuele bedrijven of personen. Er zijn tal van grote en kleine bedrijven, start-ups en gerenommeerde bedrijven die ook stukjes van de puzzel kunnen leggen in datagedreven werken. Ook wetenschappelijke instellingen kunnen met hun kennis bijdragen aan het geheel. Dat maakt het overigens wel complex voor veel overheden. Het is moeilijk inzicht te krijgen wie wat levert, en hoe het een in verband staat tot het andere. Men zoekt integrale oplossingen: van opleiding tot hulp bij een vraagstuk. Van organisatieverandering tot aan dataopslag. Het veld is complex. Daarom werkt het CBS, vanuit zijn wettelijke taak, aan een data-ecosysteem.
Daarin wordt de unieke data-infrastructuur en kennis van het CBS gecombineerd met de innovatiekracht, specialistische kennis en mogelijkheden van private partijen en academische instellingen. Elke partij levert daarin een bijdrage aan de oplossing van een vraagstuk en zo wordt het totaal meer dan de som der delen: door nauw samen te werken ontstaat meerwaarde. Een dergelijk systeem heeft de potentie voor een samenhangend totaalpakket aan producten en diensten waarmee overheden optimaal worden ondersteund bij hun ambitie om datagedreven te gaan werken, ter versterking van de uitvoering van hun publieke taak. Kortom, de kracht van transparante data voor het algemeen belang, met respect voor de privacy en gebruik makend van de innovatiekracht van bedrijven.
Bert Kroese, plaatsvervangend directeur generaal Centraal Bureau voor de Statistiek.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.