Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

Verblijf is nog geen vestiging

Wanneer je pas tweeënhalf jaar na de aanvraag een verblijfsvergunning krijgt en daardoor schade lijdt, kan dat volgens de Centrale Raad van Beroep met terugwerkende kracht worden hersteld. Maar in de GBA kan dat niet, zegt de Raad van State.

10 april 2009

Een Kaapverdiaan - laten we hem Kamin Ortét noemen - woont in Rotterdam. Hij staat ingeschreven in het Bevolkingsregister. Het is vóór 1994, de gemeentelijke basisadministratie (GBA) is nog niet ingevoerd. Als Ortét via de Rotterdamse haven op Nederlandse schepen gaat werken, schrijft Publiekszaken Rotterdam hem uit. Nadat hij afmonstert, keert hij terug naar Nederland en vraagt op 5 februari 2004 een verblijfsvergunning aan. Het UWV wijst hem alvast een WW-uitkering toe. De verblijfsvergunning wordt onverhoopt afgewezen. Ortét maakt bezwaar en in september 2006 verleent de IND hem de vergunning alsnog. Voor drie jaar, met ingang van de aanvraagdatum.

 

Na zijn inschrijving in de GBA krijgt Ortét een lijst met zijn persoonsgegevens toegestuurd. Daarop staat als vestigingsdatum 30 oktober 2006. Ortét is daar niet gelukkig mee. Hij is immers al sinds begin 2004 legaal hier. Door het tijdsverschil bouwt hij tot zes procent minder AOW-recht op. Ortét maakt bezwaar tegen de zijns inziens te late vestigingsdatum. Daarbij wijst hij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

 

Die heeft vorig jaar in een andere procedure gezegd dat Ortét ‘achteraf bezien’ op 29 november 2005 aanspraak kon maken op registratie als werkzoekende bij het CWI. Op die datum beschikte hij immers over een verblijfsvergunning, zonder beperkingen voor het verrichten van arbeid. Dat Ortét nog geen verblijfsvergunning had toen het CWI over zijn inschrijving moest beslissen en dat het CWI daardoor niets anders kon doen dan de aanvraag afwijzen, maakt daarbij volgens de Centrale Raad niet uit.

 

De Raad van State laat zich echter niets gelegen liggen aan de retrospectieve benadering van de Centrale Raad. De Wet GBA schrijft dwingend voor dat het verblijf begint en iemand zich op het aangegeven adres vestigt op de dag dat de aangifte van deze gegevens is ontvangen. Dat Publiekszaken Rotterdam deze gegevens pas op 30 oktober 2006 heeft gekregen, staat buiten kijf. Daarom is de vestigingsdatum op de juiste manier vastgesteld. Volgens de Raad van State hebben B en W niet de bevoegdheid om de vestigingsdatum te baseren op de dag waarop de verblijfsvergunning is ingegaan.

 

Volgens Monique Bergman van de gemeente Rotterdam komt het wel vaker voor dat mensen, ook Nederlanders, de inschrijvingsdatum willen vervroegen. En tot genoegen van het college van B en W blijkt uit deze uitspraak opnieuw dat Publiekszaken Rotterdam daarbij terecht haar poot stijf houdt.

 

Marc Schroeder, die Kamin Ortét juridisch bijstaat, is minder enthousiast. Hij vindt het opmerkelijk dat de Centrale Raad van Beroep wel, maar de Raad van State niet achteruit kijkt. Juist nu Ortét rechten misloopt, omdat zijn verblijfsrecht pas tweeënhalf jaar na de aanvraag is vastgesteld.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie