Advertentie

Kritiek op rapport Antillianen zwelt aan

Opnieuw is er zware kritiek geuit op het recente eindrapport van de Taskforce Antilliaanse Nederlanders. Antillen-expert Hans van Hulst laat in een open brief aan de verantwoordelijke bewindslieden geen spaan heel van de bevindingen.

07 november 2008

Hans van Hulst deed van 1982 tot 2003 onderzoek naar het Antilliaanse vraagstuk aan de universiteiten van Utrecht en Amsterdam, en leverde acht keer rapporten hierover aan drie verschillende ministeries. ‘Beroepshalve ben ik nog nooit zo verbijsterd geweest als tijdens het lezen van het rapport van de Taskforce Antilliaanse Nederlanders’, zo schrijft hij nu aan de ministers van Integratie en van Justitie en aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de drie opdrachtgevers van de Taskforce.

 

Volgens Van Hulst deugt er methodologisch niets van het onderzoek en is de theoretische basis zeer mager. De Taskforce heeft zich in zijn literatuurstudie beperkt tot publicaties van na 1997. Daardoor ontbreekt het inzicht in de werkelijke, dieperliggende problemen, betoogt Van Hulst, die de keuze om oudere studies te negeren ‘niet integer, onbegrijpelijk en niet te excuseren’ noemt. De belangrijkste aanbeveling van de Taskforce is dat de energie moet worden gericht op de Antillianen die na 1995 naar Nederland zijn gekomen, omdat in die groep de problemen zich zouden opstapelen. Tot 1995 kwamen Antillianen vooral voor studie naar Nederland, daarna maakten vooral de kansarmen de oversteek, betoogt de Taskforce.

 

Migratiepatroon

 

Onlangs stelde Marion van San, hoogleraar jeugd en educatie met bijzondere aandacht voor de criminaliteit, in een interview in Binnenlands Bestuur dat de Taskforce met die aanname de plank missloeg. De breuk in het migratiepatroon ligt niet in 1995 maar al in 1985, aldus Van San. Bovendien is de problematiek onder in Nederland geboren tweede-generatie- Antillianen volgens haar bijna net zo ernstig als onder de eerste generatie.

 

Van Hulst schaart zich nu aan haar zijde. ‘De harde kern van het Antillianenprobleem wordt in Nederland al sinds de jaren tachtig van generatie op generatie doorgegeven binnen een groep die volgens de Taskforce niet eens bestaat. Als je die cyclus niet weet te doorbreken, blijf je met het probleem opgescheept zitten’, meldt hij in een telefonische toelichting vanaf Curaçao.

 

Volgens Van Hulst is het werk van de Taskforce ‘gemakzuchtig, op het gênante af. De Taskforce is gewoonweg niet op de hoogte van het Antilliaanse migratiepatroon, van de soorten migranten die komen en van het tot nu toe gevoerde beleid. Hier is sprake van een flagrant gebrek aan kennis. Dat kán geen adequaat beleid opleveren’, aldus Van Hulst.

 

Onderbouwde kritiek

 

Hij onderbouwt zijn kritiek in een rapport van twintig pagina’s dat behalve aan het kabinet is verzonden aan de diverse Antilliaanse belangenorganisaties in Nederland, aan tal van Antilliaanse politici en aan alle fractievoorzitters in de Tweede Kamer. Zo becijfert Van Hulst dat er eind jaren tachtig ongeveer tweeduizend studenten per jaar op de Antillen hun diploma behaalden aan een middelbare school. Zelfs als elke geslaagde naar Nederland zou komen voor een vervolgopleiding, worden de aantallen ‘studiemigranten’ die de Taskforce noemt nog niet gehaald, betoogt Van Hulst.

 

Taskforce-voorzitter Hans Andersson kende tot vlak voor het ter perse gaan van dit blad de kritiek van Van Hulst niet. Hij had niet genoeg tijd om inhoudelijk te kunnen reageren. Het ministerie meldt dat Van Hulst rechtstreeks antwoord krijgt en dat het kabinet begin december met een standpunt over het rapport van de Taskforce komt. Ook de 21 Antillengemeenten hebben gereageerd op de bevindingen van Anderssons commissie. De brief namens de gemeenten aan minister Vogelaar is echter bestempeld als vertrouwelijk.

 

Uit het stuk, in bezit van Binnenlands Bestuur, blijkt dat de Antillengemeenten ‘over het algemeen positief zijn’ over het rapport van de Taskforce. ‘De probleemanalyse die gemaakt wordt, is herkenbaar’, aldus het schrijven, al ‘snijdt de Taskforce op een aantal vlakken problematiek aan, zonder daarbij inzicht te bieden in de wijze waarop de problemen kunnen worden aangepakt.’

 

Bezwaar

 

De gemeenten Den Helder, Leeuwarden, Nijmegen, Breda en Groningen hebben echter bezwaar aangetekend bij de minister tegen de verdeling van de gelden zoals de Taskforce die voorstelt. Ze vinden dat ze te weinig geld krijgen, afgezet tegen de problematiek waar ze mee kampen.

 

Claire de Jong, beleidsadviseur van de gemeente Leeuwarden: ‘Als je sec kijkt naar de aantallen Antillianen, scoren de G4 natuurlijk veel hoger. Maar als je het relatief bekijkt en de aantallen criminele Antillianen afzet tegen de totale Antilliaanse bevolking, staat Leeuwarden in de top. Wij hebben de afgelopen vier jaar vijftien schietpartijen gehad, waarvan één met dodelijke afloop. Wij willen dus dat er niet alleen wordt gekeken naar de instroom van Antillianen, maar ook naar hun antecedenten en et aantal feitelijke incidenten.’ De gezamenlijke gemeenten tekenen bij de verdeling van het geld als voorbehoud aan dat geen enkele gemeente er op achteruit mag gaan.

 

Reacties: 1

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Kees van der Hoeven / architect en oud-voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten BNA
Uit de nadruk die de Taskforce legt op de immigranten van na 1995, mag niet worden afgeleid dat dit de enige groep is die problemen heeft. Het is een indicator, een Proxy. Het is een indicator die veel meer recht doet aan de omvang van de maatschappelijke opgave dan de totale omvang van de Antilliaanse Nederlanders, die thans de grondslag vormt voor de financiële verdeling. Het is onjuist te veronderstellen dat de Taskforce deze groep als enige probleemgroep benoemt en het migratiemotief en het geografisch migratiepatroon als de enige verklaring naar voren schuift. De Taskforce heeft scherp zicht op de bredere achtergronden van de diverse categorieën jongeren met problemen en de (migratie-) geschiedenis van voor 1995. Hierbij wijzen wij op de analyse van de beleidsmaatregelen, die al vóór 1995 werden ingezet (bijvoorbeeld de Stimuleringsprojecten voor Antilliaanse en Arubaanse jongeren 1993-1997). In de verdiepende studies is onder andere verwezen naar de studie Pan I Rèspèt van Van Hulst e.a., die aan deze Stimuleringsprojecten voorafging en naar ander werk van Van Hulst. De uitwerking van het advies is niet alleen op jonge mannen gericht. Maar er is veel aandacht besteed aan de situatie van andere groepen, zoals alleenstaande Antilliaanse vrouwen met kinderen, en aan opvoedingsondersteuning. De Taskforce verwerpt het belangrijkste argument in de kritiek van Van Hulst: te weinig aandacht aan de migratiepatronen en –motieven van vóór 1990. Een denkfout van Van Hulst is, dat het gebruik als verdeelmechanisme om de relatieve aard en omvang van de problematiek aan te geven ertoe gaat leiden, dat een migrant uit 1994 in de problemen niet en die uit 1995 of 2000 wel wordt geholpen. Met die suggestie schept Van Hulst verwarring, zoals Van San eerder deed in Binnenlands Bestuur 42. Die wordt door het rapport voor de goede lezer echt niet opgeroepen. Problemen dienen te worden aangepakt als ze zich voordoen, ongeacht de migratiedata! In gemeenten met veel migranten van na 1995 doen zich relatief meer problemen voor en daarom dienen die gemeenten meer maatregelen te nemen en daar is structureel meer geld voor nodig. De Taskforce constateert dat Van Hulst in zijn reactie een heel andere lading geeft aan de behandeling van de groep Antilliaanse jonge mannen die na 1995 naar Nederland kwamen dan de Taskforce er zelf aan toekent. Van Hulst benoemt geen andere probleemgroepen dan de Taskforce doet. Wie geïnteresseerd is in de volledige versie van het weerwoord van de Taskforce Antilliaanse Nederlanders kan dit opvragen bij ons secretariaat.
Advertentie