‘Ik had graag burgemeester van Amsterdam willen zijn’
Alweer de vierde druk komt eraan van de goed ontvangen biografie van Hans Wiegel, opgetekend door Pieter Sijpersma. Met Binnenlands Bestuur spreekt Wiegel in zijn huis in Friesland over zijn bestuurlijke loopbaan, het burgemeesterschap, de provincies, crisismanagement en de liefde van Joop den Uyl voor nootjes.
Hans Wiegel over zijn loopbaan
‘Al toen ik een jongen van zeven jaar was, vertelde ik aan mijn vriendinnetje dat ik later burgemeester zou worden. Maar eigenlijk is dat er nooit van gekomen. Als ik het al ergens had geweest, dan had ik graag burgemeester van Amsterdam willen zijn. Maar het is gebleven bij mijn lidmaatschap van de Tweede Kamer, ministerschap, commissaris van de Koningin in Friesland en de Senaat.
Door die aansluitende politieke loopbaan is het burgermeesterschap er niet van gekomen. Ik weet dat er steeds weer stemmen opgegaan om te komen tot een gekozen burgemeester. Ook Ivo Opstelten liet zich daar wel over uit. Toch heeft ook hij zijn eerste benoeming als burgemeester mede aan mij en het bestaande systeem van benoemingen te danken, anders was hij het toen niet geworden.
Als ik burgemeester was geworden, zou ik vooral dicht bij de gewone mensen staan, zoals ik als commissaris in Friesland heb gedaan. Dat was een fantastische job maar ik ging echt niet alle stukken lezen. In die tijd koos ik soms één klein detail uit de stukken en vroeg of ik of de gedeputeerde daar wel van op de hoogte was. Dan krijgen ze toch de indruk dat ik alles had gezien, maar dat hoefde natuurlijk niet.’ ‘In mijn tijd als minister was er een plan om naar 24 provincies te gaan, maar ik wilde het houden zoals het was met 12 provincies en heb daar geen spijt van.
Daarna heb ik er ook nooit meer iemand over gehoord. Eigenlijk is zelfs de vorming van Flevoland absolute onzin geweest. We hadden die provincie ook kunnen verdelen over Noord-Holland, Gelderland en Overijssel. Alleen op Urk wilde men liever bij Friesland horen, een natte provincie waar ook vissers woonden. De Urkers wilde niet bij de boeren horen en dat was eigenlijk een terecht idee.’ ‘Toen ik het kabinet inging heb ik niet gekozen voor het ministerschap op Financiën. Ik wilde wel minister worden, maar wilde dat departement niet voor de VVD. Er moest die jaren een hoop bezuinigd worden en ik wilde niet steeds de boeman hoeven zijn – laat dat maar doen door een CDA’er dacht ik. Wel wilde ik Economische Zaken voor de VVD en dat is gelukt, zelf koos ik Binnenlandse Zaken.’
Wopke Hoekstra
‘Toen Wopke Hoekstra overwoog het kabinet in te gaan, wilde hij eerst nog eens met me praten. Op bezoek in de Eerste Kamer werd ik naar een klein kamertje op de hoogste verdieping geleid. Maar zo gingen we dat niet doen, natuurlijk. Ik heb hem meegenomen naar de aankomsthal beneden waar iedereen ons kon zien zitten. Ik heb hem verteld geen staatssecretaris te worden. Nooit doen! Van Agt zei het al, het staatssecretariaat is een deerniswekkend ambt. Als dank heeft Wopke zijn eerste blauwe brief als minister aan mij gericht met de uitnodiging bij hem langs te komen, vanzelfsprekend om half vijf ‘s middags voor de borrel.’
‘Ik ben tevreden over het beleid van het kabinet in deze coronacrisis. De top moet in crises besluiten nemen en niet iedereen laten meekeutelen. Daadkracht en besluitvaardigheid is daarbij van belang. Regering regeer! Dat heb ik ook gezegd toen ik oppositieleider was tijdens de oliecrisis en mijn steun aan Joop den Uyl heb gegeven. In tijden van crisis zoals bij de gijzelingen toonde Joop zich soms minder besluitvaardig. Dat merkte ik bij de latere gijzeling in het provinciehuis in Assen waar onder leiding van Dries van Agt en de voortreffelijke Job de Ruijter op Justitie na het doodschieten van een ambtenaar wel direct werd ingegrepen. Dat ingrijpen had zeker een risico, maar dat hebben we wel gedaan. Later, toen ik als minister de vrouw van deze ambtenaar een hand wilde gaan geven, ben ik met mijn dienstauto, met de Nederlandse vlag erop, stapvoets, door de Molukse wijk van Assen gereden, om gezag te tonen. Ik wist dat Molukkers respect hebben voor gezag, en wat risico hoort er dan maar bij.
Mijn verstandhouding met Joop den Uyl was eigenlijk altijd goed, maar het was niet eenvoudig om met hem compromissen te sluiten, omdat Joop eigenlijk vond dat hij altijd gelijk had. Persoonlijk waren we wel op elkaar gesteld en elkaar dan eens hardhandig aanpakken, kan dan wel. Later is Joop nog in Friesland op bezoek geweest bij mij op het Statenjacht en heeft daar toen al mijn nootjes opgegeten.’
Ambtenarensalarissen
‘Met het CDA kon ik makkelijker zaken doen. Toen ik met Van Agt in ’77 een kabinet vormde, heb ik inderdaad via mijn voorlichter een fotograaf getipt die de beroemdste politieke foto van Nederland ooit heeft gemaakt, tijdens ons diner in Le Bistroquet. Pas later heb ik dat aan Dries verteld, maar ik heb een goede band met hem gekregen.
Dries zou ook een verhaal houden bij het verschijnen van mijn boek. Als ik hem spreek is het altijd gelijk goed tussen ons, maar we hebben het dan niet over zijn werk om vrede te brengen in het Midden-Oosten, daarover verschillen we te veel van mening.’
‘Als minister van Binnenlandse Zaken heb ik mijn steentje bijgedragen aan de bezuiniging op de ambtenarensalarissen. Om de toen machtige vakbonden mee te krijgen heb ik wat meer bespaard op de hogere salarissen, dat vond men heel wat voor een VVD’er. In het kabinet was geen steun ook de ministerssalarissen te korten. Maar door dat voorstel dachten de bonden dat ik een degelijke vent was, wat ik natuurlijk helemaal niet ben. Ondanks de beperking van de topsalarissen sinds Balkenende, vind ik nog steeds dat we hele behoorlijke topambtenaren en bestuurders kennen in Nederland.’
Vrouwen
‘Aan de emancipatie van vrouwen of benoeming in topfuncties heb ik zelf niet bijgedragen, we moeten gewoon steeds de beste nemen, ik ben tegen quota. Vroeger deed ik er ook een beetje pesterig over. Maar wat bijna niemand weet is dat de emancipatieparagraaf in het regeerakkoord van ’77 van mijn hand was en dat vond men een mooie tekst.
Bij het zoeken van topambtenaren keek ik alleen naar kwaliteit. Zo heb ik nog eens een PvdA-Kamerlid directeur gemaakt op mijn departement. En toen ik hoorde dat mijn ambtenaren niets gedaan kregen bij Financiën heb ik de betrokken ambtenaar daar, Arthur Docters van Leeuwen, wiens levensverhaal ik ook op tafel heb liggen, direct een baan aan geboden bij de directie politie. Hij vroeg me of hij er over na mocht denken. Tot morgenochtend half tien heb ik toen gezegd en daarna is hij gekomen.’
‘Ikzelf heb als politicus nooit geschroomd anderen ook persoonlijk aan te vallen, maar ik had altijd wel oog voor de ander. Mijn voorkeur ging uit naar de opgewekte, valse aanval. Je moet er een beetje om kunnen lachen. Natuurlijk ben ik ook zelf door anderen aangevallen, maar vaak kwam die kritiek van mensen waar ik toch de schurft aan had, dus daar trok ik mij niets van aan.’
‘Eigenlijk ben ik altijd verlegen geweest en nog steeds. Al is het ook een mooie eigenschap, want het heeft ook te maken met bescheidenheid, ik kom uit een gewoon Amsterdams gezin. Maar ik ben ook ijdel, dat durf ik wel voor mijzelf te zeggen. En daarom ben ik toch heel zichtbaar geworden en eigenlijk een geslaagde figuur geweest binnen mijn partij, als minister en commissaris. Maar ik heb daarbij altijd oog gehouden voor mijn medewerkers. Want hoe minder belangrijk iemand is, hoe meer aandacht je aan hem of haar moet geven. Dat heb ik altijd geprobeerd.’
Citaat uit het boek:
‘Tegen de confessionele partijen aantrappen helpt niet; ze zijn al sinds 1918 op hun retour en zullen op den duur geen rol meer spelen’
Hans Wiegel. De biografie door Pieter Sijpersma; Atlas Contact, 2020; 39,99 euro
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.