'De staat is een narcist'
Interview met bestuurskundige Paul Frissen
De wereld is groter dan de staat, ongrijpbaar en oneindig gevarieerder. Maar daar wil de staat niet aan. Die begeert samenhang en integraliteit. Alles moet en zal heel zijn. Bestuurskundige Paul Frissen vindt dat verlangen ‘pervers en gevaarlijk’.
De gemiddelde omslag van een bestuurskundig boek blinkt niet uit in creativiteit of zeggingskracht. Een grijze balk hier, een zwarte streep daar. Paul Frissens nieuwe boek De integrale staat; kritiek van de samenhang is radicaal anders. Het derde paneel van de Tuin der lusten van Jeroen Bosch (circa 1450-1516) op de cover is niet alleen verpletterend mooi en angstwekkend tegelijk, de beeldtaal vertelt ook het verhaal dat Frissen (67) meer dan 500 jaar later heeft opgetekend. Met een vulpen: de Mont Blanc, Antoine de Saint-Exupery, Limited Edition. ‘Terwijl ik het boek schreef, dacht ik: het helletafereel over angst en afgrijzen van Jeroen Bosch lijkt mij wel wat voor de omslag. Het laat iets zien over thema’s die in mijn boek heel belangrijk zijn: de gebrokenheid en de tragiek van de wereld.’
Een gebroken samenleving gaat alle richtingen op. Er is geen samenhang, er is geen stip aan de horizon. Die gedachte is ondragelijk voor de staat. De wereld is in de ogen van politici en technocraten maakbaar en moet worden beheerst. ‘Heelheid is de oplossing voor de gebrokenheid van de wereld’, aldus Frissen. Die (utopische) drang vindt de emeritus hoogleraar bestuurskunde in Tilburg en decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) in Den Haag ronduit gevaarlijk.
‘De staat is een noodzakelijke, maar ook heel gevaarlijke institutie. Hij mag dingen die wij als burgers niet mogen. Daarom moet de staat als het gaat om kwesties als geluk, moraal en waarden en het goede leven heel terughoudend zijn. De staat moet ons beschermen tegen andere burgers die ons kwaad willen doen, maar de staat moet ons ook, paradoxaal genoeg, beschermen tegen de staat zelf.’
Bushokjes
Daar is alle reden toe, want de behoefte van de staat aan samenhang en integraliteit is totaliserend. Frissen: ‘Dit verlangen duldt geen pluraliteit. De geplooide verhoudingen moeten worden gladgestreken.’ De staat is er in zijn ogen niet voor om samenhang te brengen, maar om de verschillen in de samenleving beschermen. Frissen: ‘Dat kan hij alleen gezaghebbend doen als hij op afstand blijft van de dingen die ons dierbaar zijn.’ Maar dat doet de staat allerminst. ‘De staat is voller en voller geworden. Taken en waarden die oorspronkelijk in de samenleving zaten – burgers onderling, kerken, maatschappelijke organisaties, werkgevers en werknemers – zijn in de verzorgingsstaat in handen van de staat gekomen. Vrijwel alle particuliere initiatief is inmiddels verstatelijkt.’
De staat heeft zich, ondanks alle beloften daartoe, niet teruggetrokken, integendeel. Hij is groter geworden en steeds meer in het privéleven van de burgers gaan interveniëren. Met bureaucratisering, toezicht en strenge controles als gevolg. Eén ironisch lichtpuntje ziet Frissen wel: ‘Het is maar goed dat die enorme toegenomen staatstaken ook hebben geleid tot ineffectiviteit en inefficiëntie. Dat kan voor burgers een groot goed zijn.’ Dat is dan een gelukje, maar verder is die ‘volle’ overheid in haar gulzigheid om rechtsgelijkheid te realiseren via een politiek van gelijkschakeling steeds ‘dwingender en grimmiger’ geworden. Frissen: ‘Niet alleen door te zeggen: dit en dit mag niet, maar ook door mensen te verplichten: je moet zo leven.’
Vlees noch vis
Een mooi voorbeeld daarvan voltrekt zich in de week van het interview in Noord-Holland, waar de provincie reclame voor vis, vlees en fossiel in de 525 bushokjes die de provincie beheert wil verbieden. Steden als Haarlem en Nijmegen schijnen ook die kant op te willen. We moeten namelijk allemaal duurzaam en bewust gaan leven.
Frissen gaat ervoor zitten: ‘Het is een schoolvoorbeeld van wat wij in ons vak de tragiek van de goede bedoeling noemen. Het verbieden van die reclames gebeurt vast met de beste bedoelingen en vanuit allerlei gezondheidsoverwegingen, en met het milieu in gedachten, zijn er vast argumenten voor zo’n verbod te verzinnen. Maar de overheid is hier nogal hypocriet, want de grootschalige landbouw is een succesvol product van haar eigen beleid.’
Frissen stoort zich aan de schijnheiligheid, maar nog meer aan het paternalisme van de overheid. Frissen: ‘Zij behoort ons niet met een advertentieverbod in de hand een gezonde of duurzame manier van leven voor te houden. Ik vind het principieel onjuist dat de overheid opvattingen heeft over hoe wij met ons eigen leven moeten omgaan. Over onze gezondheid, over wat we wel en niet moeten eten. Al was het maar omdat de Nederlandse overheid jarenlang via propaganda voor zuivelproducten ongezonde levensstijlen heeft bevorderd. Ik mag als burger iedere dag de straat opgaan om een bepaalde levensstijl te propageren, de overheid behoort dat niet doen. Zij komt namelijk altijd in de verleiding om burgers via politieke meerderheden een bepaald soort gedrag verplichtend voor te schrijven.’
Het verbod op vis- en vleesreclame in de bushokjes geeft volgens Frissen maar weer eens aan dat de staat in de greep is van de ‘mythologie van de maakbaarheid’. ‘De staat heeft een ideale samenleving voor ogen, die maakbaar is door de mens. Hij wil orde, samenhang en integraliteit om het gebroken karakter van de wereld op te lossen’, aldus Frissen. ‘Pervers’ vindt de bestuurskunde die drang. ‘De overheid projecteert haar eigen opvattingen over samenhang op de samenleving. Vervolgens suggereert ze door zelf samenhangend te acteren – één overheid, integraal beleid – dat de samenleving in al haar verschillen óók tot een samenhangend en integraal geheel kan worden gemaakt.’
Pervers
Hij noemt dat in De integrale staat een narcistisch verlangen. Frissen: ‘Narcistisch omdat het de staat tot maat van alle dingen maakt. Nou mag ieder mens een narcistisch verlangen hebben, maar dat verlangen is bij de overheid pervers omdat je het terugziet in de samenleving. Het uit zich in beleid, in regels, in organisatie, in dwang. Dat is niet alleen pervers maar ook gevaarlijk omdat het in zijn werking totaliserend is. De schokkende resultaten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag tonen daarom wat mij betreft geen ontsporingen, maar laten de geradicaliseerde uitwerking van de oprukkende systeemdwang naar samenhang zien.’
Mensen deugen niet altijd; dat is nu juist hun grote kwaliteit
Voor de goede orde: Frissen is geen vijand van de staat. ‘In hun streven naar vrijheid veroorzaken mensen conflicten en tragiek. Mensen willen niet altijd deugen; dat kan ook hun grote kwaliteit zijn. Stel je voor dat we allemaal zouden deugen, je moet er niet aan denken. Het is goed dat we een overheid hebben die de conflicten een beetje in goede banen probeert te leiden. Ze mag daarbij alleen geen partij kiezen, en dat doet ze wel.’
Ze kiest de kant van de normaalburger, meent Frissen. ‘Deze normaalburger werkt ten minste parttime, leeft duurzaam en beseft het belang van scholing. Hij deelt | ‘onze’ normen en waarden. Hij wil net zozeer een overheid als dat de overheid dat zelf wil. Tussen de regels door projecteert de staat het beeld van die normaalburger op zijn ideale burger, iemand die uit welbegrepen eigenbelang paternalistisch wordt bejegend en die zich laat reguleren met allerlei gedragsvoorschriften.’
De staat behoort niet de normaalburger tot maatstaf aller dingen te maken, maar dient volgens Frissen de verscheidenheid in de wereld te beschermen. Hij doet dat door geen kant te kiezen en geen oordeel te hebben. Daarom moet de staat ook geen afspiegeling van de wereld willen zijn. Frissen: ‘De staat is in een rechtstaat geen inclusieve maar een exclusieve institutie. Hij staat niet in, maar buiten de samenleving.’ Je zou als simpele ziel denken: hoe meer inclusivititeit, hoe meer afspiegeling, hoe beter.
Frissen: ‘Dat klinkt zo mooi: niemand valt uit de boot, iedereen hoort erbij. Daarmee lijkt het een inclusiviteit waarin ruimte is voor allerlei vormen van diversiteit. Maar het is gezichtsbedrog; het is een aanpak van geslotenheid omdat de kenmerken van die ‘boot’ en dat ‘erbij’ steeds nauwer worden omschreven. Hoe meer inclusiviteit wordt nagestreefd, des te stringenter de uitsluiting van degenen die zich niet aan deze inclusiviteit willen conformeren.’
Kloof
De staat kan geen genade brengen en moet dat ook niet willen, betoogt hij. ‘De gebrokenheid van de wereld vraagt juist om een lege plek van de macht, en dat vereist een staat die afstand houdt en neutraal is tegenover de maatschappelijke scherven.’ Maar dat is er voor de soms megalomane staat dus niet bij. Hoe dichter op de samenleving, hoe beter. Frissen: ‘Ik heb altijd gezegd: de kloof tussen politiek en samenleving is helemaal niet te groot, hij is juist te klein. De gekozene denkt dat hij of zij één op één moet samenvallen met de wereld en denkt tot in de haarvaten van de samenleving regels te moeten maken om de samenleving naar zijn of haar voorkeuren in te richten. Alles wordt onderwerp van sturing, regulering en integraliteit.’
De kloof tussen politiek en samenleving is te klein
Geen woord werkt trouwens zoveel verbazing en irritatie bij de bestuurskundige Frissen als integraliteit. ‘Zolang ik onderzoek doe naar de overheid duikt het op. Je treft het in alle beleidsdomeinen aan. We hebben een integrale aanpak, integrale plannen, integrale programma’s, integrale akkoorden. Allemaal heel vanzelfsprekend, zalvend en altijd positief.’
Ten onrechte, vindt Frissen. ‘Integraliteit wekt de indruk dat ze gebaseerd is op een veelheid van gezichtspunten en deze samenbrengt in de beleidsoplossingen, maar integraliteit betekent per definitie dat je één gezichtspunt nodig hebt om het geheel te organiseren. Integraal veiligheidsbeleid betekent dat je de wereld ziet als een veiligheidsvraagstuk. En dat is de wereld niet. De wereld is groter dan politiek en staat, en oneindig gevarieerder. Pluraliteit is niet integraal, heeft niet de gedaante van een systeem of stelsel en is normaal en abnormaal tegelijk.’
Hij sluit De integrale staat af met het hoofdstuk ‘Het geheel is minder dan de som der delen’. Ook zo’n paradox waarop Frissen het patent lijkt te hebben. We denken toch allemaal te weten dat het samengaan van delen meer oplevert dan de som der delen? ‘Die uitspraak wordt inderdaad zelden tegengesproken’, zegt hij. ‘Het idee achter samenhang is dat één gezichtspunt altijd de ordening van het geheel bepaalt. De delen ontlenen hun betekenis aan die ordening. Ik betoog het omgekeerde: de wereld die wij met elkaar zijn heeft een veel grotere variëteit dan politiek of staat ooit kunnen omvatten. Daarom is het geheel altijd kleiner dan de som der delen. Gelukkig maar. Geen enkel geheel kan alle burgers in al hun verschillen een plaats bieden. Niemand wil bij maar één geheel horen.’
‘De integrale staat; kritiek van de samenhang’ verschijnt volgende week bij uitgeverij Boom in Amsterdam.
CV
Paul Frissen (Puth, 1955) is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) in Den Haag en emeritus hoogleraar bestuurskunde aan Tilburg University. Frissen begon in 1986 als universitair docent in Tilburg. Hij promoveerde in 1989 cum laude op het proefschrift Bureaucratische cultuur en informatisering. Frissen doceert, verricht onderzoek en adviseert op het terrein van de bestuurskunde en politieke filosofie. Ook is Frissen voorzitter van de raad van toezicht van Dichterbij, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking en heeft hij een adviespraktijk. Volgende week verschijnt De integrale staat; kritiek van de samenhang. Eerder publiceerde hij onder meer De staat van verschil (2007), De fatale staat (2013), Het geheim van de laatste staat (2016) en Staat en taboe (2018).
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.