Tijd voor dualisering van de waterschappen
Door de invoering van het dualisme in 2002 en 2003 hebben de gemeenteraden en de Provinciale Staten door die splitsing van functies en door allerlei andere maatregelen een sterkere positie gekregen. Voor de waterschappen daarentegen bestaat nog steeds het oude monistische stelsel. De leden van de dagelijkse besturen van de waterschappen – behalve de voorzitter – behouden hun lidmaatschap van het algemeen bestuur. Bij de dualisering werden de waterschappen uitdrukkelijk van de dualisering uitgezonderd.
De verkiezingen voor de provincies en de waterschappen zijn achter de rug en nu begint de vorming van de dagelijkse besturen. Statenleden die gedeputeerde worden, moeten hun Statenzetel opgeven. Bovendien kunnen er gedeputeerden van buiten de Staten worden benoemd. Dat gedeputeerden geen Statenlid kunnen zijn, komt ten goede aan de controlerende rol van de provinciale volksvertegenwoordiging. Zouden de gedeputeerden Statenlid kunnen blijven, dan zouden ze mogen meestemmen als er door hen verantwoording wordt afgelegd en de Provinciale Staten doende zijn om het beleid van het college van GS te controleren.
Door de invoering van het dualisme in 2002 en 2003 hebben de gemeenteraden en de Provinciale Staten door die splitsing van functies en door allerlei andere maatregelen een sterkere positie gekregen. Voor de waterschappen daarentegen bestaat nog steeds het oude monistische stelsel. De leden van de dagelijkse besturen van de waterschappen – behalve de voorzitter – behouden hun lidmaatschap van het algemeen bestuur. Bij de dualisering werden de waterschappen uitdrukkelijk van de dualisering uitgezonderd.
Het uitgangspunt was destijds dat alleen de politieke arena’s in gemeente en provincie geschikt waren voor een splitsing in posities en functies, terwijl de waterschappen als vorm van functioneel bestuur op allerlei punten zodanig verschilden van het politieke bestuur in gemeente en provincie dat een dualisering niet aangewezen werd geacht. Bovendien stond in die jaren bepaald niet vast dat de waterschappen als zelfstandige vorm van bestuur zouden blijven bestaan. Een opgaan van de waterschappen in het provinciaal bestuur was destijds een veel besproken optie.
Die dreigende opheffing van de waterschappen is geweken en dat is maar goed ook. Ze vormen een unieke en waardevolle vorm van bestuur. De vraag is vervolgens in welke richting het waterschapsbestuur zich zou moeten ontwikkelen. De verkiezing van de waterschapsbesturen is inmiddels een algemeen geaccepteerd fenomeen. De taakstelling van de waterschappen gaat tegenwoordig veel verder dan de bewaking van waterstand en dijken. Door het klimaatbeleid gaat die taakstelling zich verder verdichten. Van de algemene besturen van de waterschappen wordt verwacht dat ze de dagelijkse besturen aansturen en controleren. Het algemeen bestuur staat aan het ‘hoofd’ van het waterschap en dat betekent dat dit bestuur voldoende instrumenten moet hebben om zijn controlerende en sturende rol waar te maken. En dan helpt het natuurlijk helemaal niet als bij de besluitvorming de leden van het dagelijks bestuur steeds mee mogen stemmen. Dat betekent in feite dan dat het dagelijks bestuur een stem heeft terwijl het onderhevig is aan verantwoording en controle. De slager keurt dan zijn eigen vlees.
Vooral nu de taak van de waterschappen zich uitbreidt, wordt de controlerende rol van de algemene besturen steeds belangrijker. Ook is er in dat verband reden om te kijken naar het stelsel van de zogenaamde geborgde zetels van boeren, natuurorganisaties et cetera. Die borging is op zichzelf genomen wel van waarde, maar niet begrijpelijk is dat een directe verkiezing voor deze geborgde zetels ontbreekt. Bovendien spelen deze geborgde zetels vaak een curieuze rol in de stemverhoudingen, vooral indien de geborgde zetels aanschurken tegen het dagelijks bestuur. In die gevallen blijft er van de controlerende rol van de algemene besturen weinig over en wel omdat het vrijwel ondoenlijk is om alternatieve meerderheden bij elkaar te krijgen.
Er is kortom alle reden voor de waterschappen om nog eens goed na te denken over de verhouding tussen het algemeen en dagelijks bestuur. En daarbij gaat het dan niet alleen om het onverenigbaar verklaren van het lidmaatschap van algemeen en dagelijks bestuur. Ook allerlei andere instrumenten waarover Provinciale Staten en gemeenteraden nu beschikken, zouden bij de waterschappen niet misstaan. Voor de waterschappen is daarom een vorm van dualisering dringend noodzakelijk.
Ik denk dan specifiek aan de situatie in Wetterskip Fryslan, waar de wettelijke mogelijkheid is gebruikt om een de facto dualistisch DB te benoemen. Daar was wel de toestemming van de provincie voor nodig. Wat zijn de voor/nadelen van dit Friese voorbeeld?