De heilzaamheid van inertie
Toen ik in Nijmegen politicologie studeerde - eerder al refereerde ik aan mijn marxistische verleden - wist ik wat ik later worden wilde. Professor, dat leek me wel wat.
Ik liet dat toen ook ongegeneerd optekenen in een universiteitskrantje. Dat heb ik geweten. Hoon was mijn deel. Carrièrewensen waren destijds bepaald niet bon ton. Sterker nog, een carrière was verwerpelijk, want verraad aan de klassenstrijd. Het proletariaat was overigens allang niet meer in lompen gehuld en liet zich door het biefstuksocialisme van Joop den Uyl bedwelmen.
Diens kabinet was net gevallen en ik besloot lid te worden van zijn partij. Dat was wederom een reactionaire keuze. Links begon in die tijden voorbij de CPN. Wilde je echt meetellen dan moesten het minstens de revolutionaire maoïsten van de SP zijn. Nog steeds krijg ik de reminiscenties aan Mao maar niet weg, als ik weer een voorman of voorvrouw van die partij salonfähig de parlementaire democratie hoor verdedigen.
De hoefijzertheorie (extreemlinks en extreemrechts raken aan elkaar) is aan mij goed besteed. Toen ik afstudeerde was er volop crisis. De ‘lost generation’ kalkte ‘no future’ op de muren, er waren heftige rellen rond kraken en kroning, massaal werd tegen kerncentrales en kernwapens gedemonstreerd, Lubbers begon zijn ingrijpende saneringsopgave.
Werkloosheid was een normale levenservaring. Alle sollicitatiebrieven uit die tijd heb ik, geheel tegen mijn opruimwoede in, bewaard. Bij tijd en wijle werp ik er nog wel eens een mildironische blik op. Zowel sollicitant als werkgever hebben zich regelmatig vergist, constateer ik dan met vileine tevredenheid. Was dat niet het geval geweest, dan was ik nu wellicht ambtenaar en zou ik deze special over ‘de ambtenaar van de 21ste eeuw’ lezen. Net als de 74.999 andere toppers uit het openbaar bestuur, die dit blad blijkens de aankondiging van 2 weken geleden op het huisadres krijgen bezorgd.
Ik zou dan beslist willen weten hoe de overheid en vooral ook de nieuwe ambtenaar er in 2020 uitziet. Wat gaat de flexibele schil voor mij inhouden? Heeft ambtelijk werk nog toekomst? Wie wil nog zijn of haar talent in publieke dienst stellen? Ook ik heb mij in het verleden met regelmatige gretigheid bezondigd aan toekomstverkenningen.
Als je onderzoek doet naar de ‘netwerksamenleving’ en met de vulpen boeken schrijft over ICT als ingrijpende transformatie, dan is de toekomst altijd nieuw en anders. Beproefde retorische strategie is dan deze transformatie ongekend en onvermijdelijk te noemen.
Kenmerk van technologische revoluties is immers, dat je ze niet op waarde weet te schatten terwijl je er middenin zit. Inderdaad: de kikker in steeds warmer water raakt verdoofd. Uiteraard geldt die onwetendheid nooit voor de toekomstverkenner zelf. Met de zekerheid dat de thematiek wel binnen de familie is gebleven - mijn zus is professor ICT en sociale verandering - kan ik momenteel veel behoudender opvattingen koesteren. Eens reactionair, altijd reactionair.
De toekomst heb ik nog nooit mogen aanschouwen. Het verleden trouwens ook niet. Het enige dat ik ken is het heden. Dat is heel wat minder nieuw en anders, valt mij op. Natuurlijk: we fuseren eindelijk eens wat departementen, net zoals nog steeds herindeling van gemeenten en opheffing van provincies op de agenda staat. Dat schijnt bestuurskracht en ontkokering op te leveren.
Ik zie vooral stammenstrijd en omzetstijging voor tekenaars van houtskoolschetsen. Ik zie opnieuw persoonlijke wisselingen aan de top. Maar wie vroeger raadadviseur werd, wordt nu ABD-topconsultant. Ik zie aankondiging van krimp. Maar ontslagen vallen vooral in de uitvoering, niet in de wereld van buitelende beleidsambities. Ik zie bewindspersonen nationale oplossingen bepleiten waar zij in een vorig leven even eloquent het lokale verdedigden.
Onder de retorische oppervlakte van het nieuwe en het andere is er de geruststellende zekerheid van institutionele duurzaamheid. Een zekere inertie is heilzaam. De staat is sterker dan zijn dienaren, hoezeer die zich ook machthebber achten. Dat is maar goed ook. De staat moet niet met de wereld vervloeien. Te veel adaptieve flexibiliteit leidt tot gevaarlijke grensvervaging. Ook de ambtenaar van het ‘nieuwe werken’ moet leed toevoegen.
Ook in de flexibele schil zullen nare beslissingen moeten worden voorbereid. Verkokering biedt heilzame tegenwichten voor de zwaardmacht. Dat biedt verzoening met vernieuwingsdrang die het departement van de geblinddoekte vrouw zo’n ongepaste naamsvolgorde heeft gebracht.
Paul Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, hoog leraar bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.