Nieuwe aanbevelingen rechtspraak voor schikking ter zitting in Wwz-zaken
Nieuwe aanbevelingen rechtspraak voor schikking ter zitting in Wwz-zaken.
Hoewel het voor overheidswerkgevers nog enige tijd gaat duren voordat het arbeidsrecht van toepassing wordt, bespreken we toch met regelmaat arbeidsrechtelijke thema’s. Hieronder ga ik in op enkele nieuwe aanbevelingen voor kantonrechters.
Tijdens een plenaire vergadering van het Landelijk overleg vakinhoud civiel, kanton en toezicht (LOVCK&T) van 9 oktober 2017 is een serie aanbevelingen vastgesteld ten aanzien van de schikking ter zitting in Wwz-zaken. De Kring van Kantonrechters heeft op 6 oktober 2017 deze aanbevelingen onderschreven. Zij zullen in werking treden op 1 januari 2018.
Waarom is het relevant om aandacht te besteden aan deze aanbevelingen? Met deze aanbevelingen wordt een reeks van regels gegeven die ervoor moeten zorgen dat voor heel Nederland eenduidig wordt omgegaan met schikkingen ter zitting in verzoekschriftprocedures in het kader van de Wwz. Dat gaat dus om kwesties waar de Kantonrechter, populair gezegd, partijen de gang op stuurt. Daarnaast zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de pro forma-ontbinding en op de proceskostenveroordeling in Wwz-zaken. De ingangsdatum van 1 januari 2018 houdt in dat deze regels van toepassing worden op verzoekschriften die na die datum zijn ingediend.
Aanbevelingen gelden voor schikking ter zitting
Deze aanbevelingen hebben alleen werking voor schikkingen die ter zitting tot stand worden gebracht. Voor het overleg tussen partijen voorafgaand aan een eventuele zitting gelden deze regels dus niet.
De bedoeling van de aanbevelingen is om eenduidige afspraken op papier te zetten. Het gaat soms over eenvoudige zaken, zoals de eerste aanbeveling. Hierin wordt bepaald dat, indien partijen in het kader van een schikking ter zitting een vaststellingovereenkomst willen aangaan, de Kantonrechter op verzoek van partijen die vaststellingsovereenkomst kan vastleggen en dan proces-verbaal kan opmaken. Dat is overigens voor het geval digitaal wordt geprocedeerd vastgelegd in artikel 30m Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Ook de andere aanbevelingen die betrekking hebben op een schikking ter zitting zijn van praktische aard:
- het vastleggen van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst in de vaststellingsovereenkomst (een zogenaamde BEO) met inachtneming van de verplichte bedenktijd van twee weken;
- het vastleggen van overige afspraken tussen partijen, terwijl de Kantonrechter de ontbinding uitspreekt (de zogenaamde LEO, ofwel losse eindjes overeenkomst); of
- het vastleggen dat de werkgever de wettelijk verplichte transitievergoeding verschuldigd is. Daarbij kan ook een andere vergoeding worden opgenomen, voor zover vervolgens de normering op grond van de WNT zich daartegen niet verzet.
Het zijn geen schokkende of vernieuwende bepalingen, maar het is vooral goed dat afspraken voorliggen waar partijen ook van op aan kunnen in de rechtszaal.
Aanbevelingen voor de pro-forma-ontbinding
De tweede serie aanbevelingen heeft betrekking op de pro-forma-ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is wel enige discussie gevoerd over de noodzaak van een pro-forma ontbinding in het kader van de Wwz. Als partijen overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt, dan is een beschikking van de Kantonrechter helemaal niet nodig, omdat een buitengerechtelijke ontbinding al in de wet is opgenomen. De mogelijkheid van een pro-forma-ontbinding bestaat nog wel.
In aanbeveling 2.1 is nu vastgelegd dat een verzoek tot pro-forma-ontbinding kan leiden tot een beslissing van de Kantonrechter daarover, omdat in beginsel wordt aangenomen dat partijen bij dat verzoek belang hebben. Een pro-forma-ontbinding wordt in beginsel zonder voorafgaande mondelinge behandeling afgedaan, tenzij de Kantonrechter aanleiding vindt om partijen te horen (aanbeveling 2.2).
Aanbevelingen voor proceskostenveroordelingen
De volgende serie aanbevelingen heeft betrekking op proceskostenveroordelingen. Als in de verzoekschriftprocedure een partij wordt veroordeeld in de proceskosten, wordt op grond van aanbeveling 3.1 voor het tarief aangesloten bij het tarief dat geldt voor een kort geding in kantonzaken. Door aansluiting te zoeken bij deze regeling is een standaard bepaald die in de praktijk zijn nut al heeft bewezen.
In normale gevallen, bij ontbindingsverzoeken hetzij door de werkgever (artikel 7:671 b BW), hetzij door de werknemer (artikel 7:671 c BW), zal de Kantonrechter in beginsel de proceskosten tussen partijen compenseren. Heeft een der partijen ernstig verwijtbaar gehandeld, dan zal die partij door de Kantonrechter in de proceskosten kunnen worden veroordeeld. Ook bij afwijzing van het verzoek tot ontbinding, dan wel intrekking van het verzoek door een van de partijen, kan de Kantonrechter een proceskostenveroordeling uitspreken.
Conclusie
Het is goed dat op landelijk niveau nu eenduidige aanbevelingen zijn opgesteld, die als maatstaf kunnen dienen voor de wijze waarop de Kantonrechter met de praktische zaken zoals het treffen van een schikking, de proceskosten of de pro forma-ontbinding kan omgaan. Het komt de eenduidigheid van de rechtspraak ten goede. Voor de overheidswerkgevers zijn deze aanbevelingen thans nog niet interessant. Maar zodra de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking is getreden, wie weet over iets meer dan twee jaar, hebben ook de overheidswerkgevers hiermee van doen. Bij Capra Advocaten houden wij ook deze ontwikkelingen bij, zodat wij u daarover als het nodig is kunnen adviseren.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.