Voor de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) blijft gelden dat het ‘werk in uitvoering’ is. Met de Aanpassingswet WNT, die op 27 juni 2014 is gepubliceerd in het Staatsblad, is al geprobeerd om de per 1 januari 2013 in werking getreden WNT met terugwerkende kracht te verduidelijken en enkele in de praktijk ondervonden problemen op te lossen.
In de Reparatiewet WNT zijn volgens de wetgever slechts wijzigingen opgenomen die noodzakelijk zijn ter verbetering van de uitvoering, eenvoudig te realiseren zijn en/of een technisch karakter hebben. De wet was spoedeisend, omdat het van belang werd geacht dat de wijzigingen van toepassing zijn op de financiële verslaglegging over 2014.
Wijzigingen inzake afspraken over de ontslaguitkering na 6 december 2011 Het valt op dat de Reparatiewet WNT op enkele punten de Aanpassingswet WNT weer ongedaan maakt. Zo wordt het overgangsrecht inzake verhogingen van de ontslaguitkeringen die in de periode van 6 december 2011 en 1 januari 2013 zijn overeengekomen gewijzigd. Aanvankelijk was op deze verhogingen het overgangsrecht van toepassing. Vervolgens is in de Aanpassingswet WNT geregeld dat wijzigingen van afspraken inzake ontslaguitkeringen niet vallen onder het overgangsrecht. Maar nu wordt de met de Aanpassingswet WNT gerealiseerde wijziging toch aangemerkt als een onbedoelde verslechtering van de positie van topfunctionarissen die na 6 december 2011, in aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT, hun afspraken inzake ontslaguitkeringen eventueel hebben aangepast. Daarom is het wettelijke overgangsrecht bij nader inzien toch weer van toepassing verklaard op dergelijke wijzigingen. Publicatieplicht Voorts is de publicatieplicht geschrapt voor niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking, net als de plicht om de genoten bezoldiging om te rekenen naar een dienstverband van één jaar wanneer de niet-topfunctionaris korter dan één jaar in dienst is. De bepalingen over de publicatieplicht zijn zodanig aangescherpt, dat alleen de bezoldiging van de niet-topfunctionarissen gepubliceerd moeten worden die, ongeacht de duur van het dienstverband in het betreffende kalenderjaar, een hogere bezoldiging hebben ontvangen dan de wettelijke norm (in voorkomend geval naar rato van de omvang van het dienstverband). De reden voor deze aanpassingen is dat de publicatieplicht voor niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking niet uitvoerbaar wordt geacht. Verder blijkt de plicht om, kort gezegd, de bezoldiging om te rekenen in de praktijk te leiden tot een explosieve groei in de publicatie van bezoldigingsgegevens van functionarissen van wie de bezoldiging normaliter ver onder de wettelijke norm ligt. Ook leidt het tot een aanzienlijke administratieve druk op de organisaties. Deze wijzigingen maken de WNT praktischer uitvoerbaar. Beleidsregels toepassing WNT Daarnaast is nu in de wet aan de minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid toegekend om in overeenstemming met de vakminister(s) uniforme beleidsregels vast te stellen voor de uitoefening van bevoegdheden ingevolge de WNT door alle overige vakministers. Dit maakt de praktijk wat duidelijker en eenduidiger. Wettelijk gezien zijn de Beleidsregels toepassing WNT, zoals vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken, immers uitsluitend van toepassing op de handhaving door of namens de minister van Binnenlandse Zaken, niet op de handhaving door andere vakministers. Capra heeft zich het afgelopen jaar ook al gebogen over dit aspect. De vraag in hoeverre topfunctionarissen die vallen onder een andere vakminister rekening moeten houden met voormelde beleidsregels hebben wij voorgelegd aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en de betreffende vakministers. Er kon geen antwoord worden gegeven. Capra heeft ter zake enige reflexwerking aangenomen en dat heeft de wetgever nu bevestigd. De bevoegdheid die nu aan de minister van Binnenlandse Zaken is toegekend, laat logischerwijs onverlet dat iedere vakminister nog steeds ook zelf beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot zijn bestuursbevoegdheden op grond van de WNT, zoals de handhavingsbevoegdheid of de bevoegdheid om individuele uitzonderingen toe te staan. Aangekondigd is dat er een nadere uitbreiding komt van de geldende Beleidsregels toepassing WNT, om verdere invulling te geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. In de Memorie van Toelichting bij de Reparatiewet WNT is vermeld dat op die manier bijvoorbeeld de uitleg van het begrip topfunctionaris bij zelfstandige bestuursorganen met eigen rechtspersoonlijkheid en semipublieke instellingen formeel kan worden geregeld. Uitkering wegens beëindiging van het dienstverband Aan de WNT is ook toegevoegd dat de minister van Binnenlandse Zaken bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen over dat wat tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband wordt gerekend. Dit is een nuttige toevoeging voor de praktijk, aannemende dat hieraan invulling wordt gegeven. Met betrekking tot de bezoldiging heeft de minister van Binnenlandse Zaken deze bevoegdheid overigens al, waaraan ook invulling is gegeven met de Regeling bezoldigingscomponenten WNT. Non-activiteit Een andere opvallende wijziging betreft de wijziging van artikel 2.10, lid 3 WNT. Op grond van dit artikel was het voor partijen zoals bedoeld in de WNT verboden om overeen te komen het dienstverband op een later tijdstip te eindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken eindigde. Dit artikel is door de wetgever opgenomen in de wet om ontduiking van artikel 2.10, lid 1 WNT te voorkomen. In artikel 2.10, lid 1 WNT is bepaald dat partijen geen beëindigingsuitkering overeenkomen die gezamenlijk meer bedraagt dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000,--. De wetgever heeft nu geconcludeerd dat in de praktijk blijkt dat de verbodsbepaling te absoluut is. Om tegemoet te komen aan de praktijk, maar tevens ontduiking van het wettelijke maximum te voorkomen, heeft de wetgever er nu voor gekozen om de bezoldiging tijdens de periode van non-activiteit vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband voor de toepassing van de WNT aan te merken als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Gelet hierop kan de tijdens de vorenbedoelde periode van non-activiteit betaalde bezoldiging tezamen met de beëindigingsuitkering het wettelijk geldende maximum niet te boven gaan. Kortom, het is niet meer verboden om non-activiteit af te spreken vooruitlopend op beëindiging van het dienstverband.
Artikel 1.6, lid 2 WNT is uiteraard gehandhaafd, waarin is bepaald dat voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens de WNT is toegestaan, de uitkering van rechtswege het bedrag bedraagt dat ten hoogste is toegestaan. De overgangsbepaling van artikel 7.3 WNT (lid 6) is niet meer expliciet van toepassing op artikel 2.10 lid 3 WNT.
Het huidige artikel 2.10, lid 3 WNT is erg ruim gesteld:
“Voor de toepassing van deze wet wordt bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt de datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt aangemerkt als datum waarop het dienstverband beëindigt.”
Deze wijziging roept wel wat vragen op. Wat geldt bijvoorbeeld als de non-activiteit voortvloeit uit een algemeen verbindend voorschrift? Het lijkt voorshands logisch om aan te nemen dat de bezoldiging tijdens de non-activiteit dan niet aan te merken is als beëindigingsuitkering respectievelijk dat het wettelijke maximum dan niet geldt (zie ook artikel 1.1, aanhef en onder i WNT). Maar helemaal duidelijk is het niet. En wat geldt ter zake van afspraken over non-activiteit vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband die gemaakt zijn (ruim) vóór inwerkingtreding van de WNT? Geldt dan het overgangsrecht dat van toepassing is op de beëindigingsuitkering (artikel 7.3, lid 6 juncto artikel 2.10, lid 1 WNT)? Of worden deze al bestaande afspraken thans (onbeperkt) gerespecteerd? Het is niet expliciet geregeld. In de WNT, of de Memorie van Toelichting is hierover niets opgemerkt. Maar aan te nemen is nog steeds wel dat artikel 2.10, lid 3 WNT tot doel heeft om ontduiking van het maximum dat geldt voor de beëindigingsuitkering te voorkomen. En ruim vóór inwerkingtreding van de wet gemaakte afspraken over non-activiteit zijn niet gemaakt om de wet de ontduiken. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de laatste wijzigingen van de WNT op een aantal punten meer duidelijkheid scheppen voor de praktijk en/of de uitvoering vergemakkelijken. Maar dit geldt niet voor alle wijzigingen. Enkele wijzigingen roepen vragen op, zoals het aanmerken van de bezoldiging tijdens de periode van non-activiteit (vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband) als beëindigingsuitkering voor de toepassing van de WNT. De rechter zal hierover duidelijkheid moeten scheppen. Mogelijk bieden de aanvullende beleidsregels die zijn aangekondigd te zijner tijd meer helderheid. Wellicht wordt een en ander opgehelderd bij een volgende wijziging van de wet. De tijd zal het leren. Zoals altijd houdt Capra het voor u in de gaten.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.